Vertalingen convenir ES>NL
I convenir
werkw.
1) ser una persona o una cosa buena o útil para otra -
uitkomen No conviene que vayas a esa cita. - Het is beter dat je niet naar die afspraak gaat. |
2) ponerse dos o más personas de acuerdo en una cosa -
afspreken Los padres convinieron con sus hijos que una parte de la fortuna familiar sería dada en donación. - De ouders spraken met hun kinderen af dat een deel van het familievermogen zou worden geschonken. |
3) admitir que lo que una persona hace o dice es certero -
toegeven Convengo contigo en que la fiesta estuvo un poco aburrida. - Ik ben het met je eens dat het feest een beetje saai was. |
4) ser o pertenecer una cosa a alguien -
gelegen komen A nadie más que a un presidente de un país le conviene la prudencia . - Voor niemand anders dan de president van een land komt voorzichtigheid gelegen. |
II convenir
werkw.
lograr un acuerdo entre varias personas -
overeenkomen Convinieron una hora de llegada. - Ze kwamen een aankomsttijd overeen. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
convenir (ww.) | geschikt zijn (ww.) ; uitkomen (ww.) ; stroken (ww.) ; schikken (ww.) ; samenkomen (ww.) ; prettig vinden (ww.) ; passend zijn (ww.) ; passen (ww.) ; overeenstemmen (ww.) ; overeenkomen (ww.) ; iets overeenkomen (ww.) ; aanstaan (ww.) ; gelegen komen (ww.) ; eens worden (ww.) ; deugen (ww.) ; corresponderen (ww.) ; conveniëren (ww.) ; bijpassen (ww.) ; bevallen (ww.) ; betamen (ww.) ; afspreken (ww.) ; accorderen (ww.) |
Bronnen: interglot; Wikipedia
Voorbeeldzinnen met `convenir`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
ES: abrirseES: acordarES: ajustarES: aparecerES: asentirES: brotarES: citarES: coincidir enES: concordarES: concordar con