Vertaal
Naar andere talen: • soltar > DEsoltar > ENsoltar > FR
Vertalingen soltar ES>NL

I soltar

werkw.
Uitspraak:  [sol'taɾ]

hacer que algo o alguien que estaba atado o retenido deje de estarlo - loslaten
El policía gritó ¡Suelta el arma o abro fuego! - De politieagent schreeuwde: Laat het wapen vallen of ik schiet!


II soltar

werkw.

1) dejar en libertad a una persona o animal - vrijlaten
Soltó los animales del corral para que pastaran. - Hij liet de dieren uit de stal vrij zodat ze zouden grazen.

2) despedir una cosa algo de sí - laten ontsnappen
El neumático suelta aire, hay que repararlo. - Er ontsnapt lucht uit de band, hij moet gemaakt worden.

3) expresar de manera ruidosa o brusca un sentimiento - ontsnappen
Soltó un grito de alegría. - Hij slaakte een kreet van vreugde.

4) decir algo de manera violenta o poco oportuna - schreeuwen
Le solté un par de verdades en la cara. - Ik schreeuwde hem een paar waarheden in zijn gezicht toe.

5) proporcionar un golpe - geven
soltar un puñetazo - een vuistslag geven


III soltarse

werkw.
Uitspraak:  [sol'taɾse]

1) desarrollar la capacidad necesaria para llevar a cabo una actividad - vaardigheid krijgen
El niño ya se ha soltado a hablar. - Het kind heeft al vaardigheid gekregen in het praten.

2) pasar a tener desenvoltura en el trato social - zich ontspannen
Le cuesta soltarse delante de gente que apenas conoce. - Hij vindt het moeilijk om zich te ontspannen in het bijzijn van mensen die hij nauwelijks kent.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
soltar (znw.)de loslating (v)
soltar (ww.) niet vasthouden (ww.) ; loswerpen (ww.) ; open krijgen (ww.) ; opgeven (ww.) ; ophouden (ww.) ; opsturen (ww.) ; posten (ww.) ; scheiden (ww.) ; stoppen (ww.) ; sturen (ww.) ; toezenden (ww.) ; tornen (ww.) ; uithalen (ww.) ; uittrekken (ww.) ; verklappen (ww.) ; verlossen (ww.) ; verraden (ww.) ; verzenden (ww.) ; wegsturen (ww.) ; wegzenden (ww.) ; loswerken (ww.) ; afgespen (ww.) ; afhaken (ww.) ; afvallen (ww.) ; afzeggen (ww.) ; afzien van (ww.) ; detacheren (ww.) ; doorslaan (ww.) ; eraf gaan (ww.) ; eruitstappen (ww.) ; laten gaan (ww.) ; losgooien (ww.) ; loskrijgen (ww.) ; loslaten (ww.) ; losmaken (ww.) ; losraken (ww.) ; lostornen (ww.)
soltar loslaten ; uitspannen ; ontspannen
Bronnen: interglot; Wikipedia; Download IATE, European Union, 2017.


Voorbeeldzinnen met `soltar`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: abandonar
ES: abrir
ES: aflojar
ES: apartar
ES: arrancar
ES: arrojar
ES: asignar
ES: cantar
ES: ceder
ES: censurar