Vertalingen resucitar ES>NL
I resucitar
werkw.
1) hacer que una persona muerta vuelva a vivir -
reanimeren | Asegura que con sus poderes resucitó a su madre. - Hij verzekert dat hij met zijn krachten zijn moeder weer tot leven heeft gebracht. |
2) restablecer o hacer que vuelva a existir una cosa -
(doen) opbloeien | resucitar una moda - een mode doen opbloeien |
II resucitar
werkw.
volver a vivir una persona muerta -
herrijzen | Según el Nuevo Testamento, Jesús resucitó al tercer día después de muerto. - Volgens het Nieuwe Testament is Jezus de derde dag na zijn dood herrezen. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
| resucitar (ww.) | aanzetten tot (ww.) ; instigeren (ww.) ; motiveren (ww.) ; ontspinnen (ww.) ; opdoemen (ww.) ; oprijzen (ww.) ; provoceren (ww.) ; rijzen (ww.) ; verrijzen (ww.) |
| resucitar | weer tot leven brengen |
Bronnen: interglot; Trueterm
Voorbeeldzinnen met `resucitar`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
ES: acentuarES: acontecerES: afilarES: aguijonearES: alentarES: alzarseES: animarES: aparecerES: apoyarES: apresurar