Vertaal
Naar andere talen: • llevar > DEllevar > ENllevar > FR
Vertalingen llevar ES>NL

I llevar

werkw.
Uitspraak:  eaɾ]

1) mover o desplazar a una persona o cosa a un lugar distinto del que está - brengen
llevar los niños al colegio - de kinderen naar school brengen

2) conducir un camino a un lugar determinado - leiden
Esta ruta nos lleva a la ciudad. - Deze route leidt ons naar de stad.

3) conducir un vehículo o una montura - rijden , besturen
llevar un caballo al galope - een paard in galop brengen

4) conducir una cosa a un fin determinado - leiden
Llevó la empresa a la ruina. - Hij heeft het bedrijf geruïneerd.

5) gobernar una situación o el comportamiento - leiden
Lleva la economía de la casa con rigor. - Hij leidt een streng huishouden.

6) tener la responsabilidad sobre algo - op zich nemen
Mi abogado lleva el asunto de la herencia. - Mijn advocaat neemt de zaak van de erfenis op zich.

7) acompañar a una persona a un lugar - begeleiden
Llevaron el accidentado al hospital. - Ze hebben de verongelukte naar het ziekenhuis gebracht.

8) vestir una prenda u otro objeto de uso personal - aanhebben
Llevaba una falda a cuadros. - Ze had een geruite rok aan.

9) necesitar una cosa un tiempo o esfuerzo determinado - vereisen
El estudio me lleva mucho tiempo. - De studie vereist veel van mijn tijd.

10) tener una cosa o disponer de ella - bij zich hebben
Llevo poco dinero. - Ik heb weinig geld bij me.

11) soportar una cosa particularmente penosa - verdragen
Lleva bien las malas noticias. - Hij verdraagt slecht nieuws goed.

12) seguir acompasadamente un ritmo o una acción - begeleiden
Llevaba el ritmo con chasquidos y palmas. - Hij begeleidde het ritme met klakken en handklappen.

13) exceder una cosa o persona a otra en algo - voorsprong hebben
Mi hermano mayor me lleva tres años. - Mijn oudste broer is drie jaar ouder dan ik.
uitdrukking llevar adelante


II llevarse

werkw.
Uitspraak:  eaɾse]

1) tener buena o mala relación una persona con otra - kunnen vinden
Nos llevamos muy mal con el jefe. - We kunnen het heel slecht vinden met de baas.
uitdrukking llevarse por delante

2) estar de moda una cosa - in de mode zijn
Este verano se llevan colores pastel. - Deze zomer zijn pastelkleuren in de mode.

3) experimentar una sensación o emoción - ondergaan
llevarse una sorpresa - een verrassing ondergaan

4) conseguir una cosa - verkrijgen
Se llevó el premio de navidad. - Hij verkreeg de kerstpremie.

5) hurtar algo de manera violenta o furtiva - zich meester maken
Los ladrones se llevaron la recaudación del día. - De dieven hebben zich meester gemaakt van de dagontvangsten.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
llevar (ww.) commanderen (ww.) ; wegdragen (ww.) ; torsen (ww.) ; toeleveren (ww.) ; thuisbezorgen (ww.) ; terugbezorgen (ww.) ; te kort doen (ww.) ; overhandigen (ww.) ; ontnemen (ww.) ; leveren (ww.) ; leidinggeven (ww.) ; leiden (ww.) ; gebukt gaan onder (ww.) ; dragen (ww.) ; depriveren (ww.) ; brengen (ww.) ; bezorgen (ww.) ; bevel voeren over (ww.) ; bestellen (ww.) ; beroven van (ww.) ; afleveren (ww.) ; afgeven (ww.) ; aanvoeren (ww.) ; aanleveren (ww.) ; aanhebben (ww.) ; aan hebben (ww.)
llevar dagen ; overeenkomen ; opschieten ; met
Bronnen: interglot; Wikipedia; Download IATE, European Union, 2017.


Voorbeeldzinnen met `llevar`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: abarrotar
ES: acarrear
ES: alcanzar
ES: apartar
ES: cargar
ES: conducir
ES: decretar
ES: devolver
ES: dirigir
ES: embarcar