Vertalingen dirigir ES>NL
I dirigir
werkw.
1) hacer que algo o alguien se mueva hacia un lugar determinado -
leiden Dirigió el automóvil hacia el estacionamiento. - Hij reed de auto naar de parkeerplaats. |
2) mostrar a alguien el camino que debe tomar para llegar a algún lugar específico -
begeleiden El guía nos dirigirá durante la excursión para que no nos perdamos. - De gids zal ons tijdens de excursie begeleiden zodat we niet zullen verdwalen. |
3) guiar por medio de señas en un camino -
leiden El policía debió dirigir el tránsito a causa de la ruptura del semáforo. - De politieagent moest het verkeer leiden vanwege het falen van het verkeerslicht. |
4) hacer que algo esté destinado a una persona o cosa -
richten Mis investigaciones se dirigen a mis alumnos y a sus ansias de saber. - Mijn onderzoekingen richten zich op mijn leerlingen en op hun weetgierigheid. |
5) conducir u ordenar la manera de actuar de alguien -
beheersen Él siempre dirigió la vida de su hija. - Hij heeft het leven van zijn dochter altijd beheersd. |
6) encaminar la atención hacia un fin determinado -
richten Debes dirigir la vista hacia el pasado para comprender tu presente. - Je moet een blik werpen op het verleden om je heden te kunnen begrijpen. |
7) manejar o disponer cómo debe hacerse algo -
leiding geven Soy el presidente de la empresa, mi tarea es dirigirla. - Ik ben de voorzitter van het bedrijf, mijn taak is om leiding te geven. |
II dirigirse
werkw.
1) ir hacia un lugar determinado -
zich begeven naar Se dirigió al trabajo. - Hij begaf zich naar zijn werk. |
2) decir por escrito u oralmente una cosa a alguien -
zich richten tot Me dirijo a usted para solicitarle una reunión cuanto antes. - Ik wend mij tot u met het verzoek om zo snel mogelijk bijeen te komen. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
dirigir (ww.) | leiden (ww.) ; zich voegen (ww.) ; zenden (ww.) ; voorzitten (ww.) ; verwijzen (ww.) ; sturen (ww.) ; regisseren (ww.) ; regelen (ww.) ; orkest dirigeren (ww.) ; managen (ww.) ; leidinggeven (ww.) ; leiding geven (ww.) ; aan het stuur zitten (ww.) ; dirigeren (ww.) ; commanderen (ww.) ; bevel voeren over (ww.) ; besturen (ww.) ; bedisselen (ww.) ; arrangeren (ww.) ; afspreken (ww.) ; adresseren (ww.) ; adres aanbrengen (ww.) ; aanvoeren (ww.) |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `dirigir`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
ES: acaudillarES: adaptarseES: administrarES: arreglarES: capitanearES: comandarES: conducirES: dar orden deES: decretarES: dictar