Vertaal
Naar andere talen: • dirigir > DEdirigir > ENdirigir > FR
Vertalingen dirigir ES>NL

I dirigir

werkw.
Uitspraak:  [diɾi'xiɾ]

1) hacer que algo o alguien se mueva hacia un lugar determinado - leiden
Dirigió el automóvil hacia el estacionamiento. - Hij reed de auto naar de parkeerplaats.

2) mostrar a alguien el camino que debe tomar para llegar a algún lugar específico - begeleiden
El guía nos dirigirá durante la excursión para que no nos perdamos. - De gids zal ons tijdens de excursie begeleiden zodat we niet zullen verdwalen.

3) guiar por medio de señas en un camino - leiden
El policía debió dirigir el tránsito a causa de la ruptura del semáforo. - De politieagent moest het verkeer leiden vanwege het falen van het verkeerslicht.

4) hacer que algo esté destinado a una persona o cosa - richten
Mis investigaciones se dirigen a mis alumnos y a sus ansias de saber. - Mijn onderzoekingen richten zich op mijn leerlingen en op hun weetgierigheid.

5) conducir u ordenar la manera de actuar de alguien - beheersen
Él siempre dirigió la vida de su hija. - Hij heeft het leven van zijn dochter altijd beheersd.

6) encaminar la atención hacia un fin determinado - richten
Debes dirigir la vista hacia el pasado para comprender tu presente. - Je moet een blik werpen op het verleden om je heden te kunnen begrijpen.

7) manejar o disponer cómo debe hacerse algo - leiding geven
Soy el presidente de la empresa, mi tarea es dirigirla. - Ik ben de voorzitter van het bedrijf, mijn taak is om leiding te geven.


II dirigirse

werkw.
Uitspraak:  [diɾi'xiɾse]

1) ir hacia un lugar determinado - zich begeven naar
Se dirigió al trabajo. - Hij begaf zich naar zijn werk.

2) decir por escrito u oralmente una cosa a alguien - zich richten tot
Me dirijo a usted para solicitarle una reunión cuanto antes. - Ik wend mij tot u met het verzoek om zo snel mogelijk bijeen te komen.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
dirigir (ww.) leiden (ww.) ; zich voegen (ww.) ; zenden (ww.) ; voorzitten (ww.) ; verwijzen (ww.) ; sturen (ww.) ; regisseren (ww.) ; regelen (ww.) ; orkest dirigeren (ww.) ; managen (ww.) ; leidinggeven (ww.) ; leiding geven (ww.) ; aan het stuur zitten (ww.) ; dirigeren (ww.) ; commanderen (ww.) ; bevel voeren over (ww.) ; besturen (ww.) ; bedisselen (ww.) ; arrangeren (ww.) ; afspreken (ww.) ; adresseren (ww.) ; adres aanbrengen (ww.) ; aanvoeren (ww.)
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `dirigir`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: acaudillar
ES: adaptarse
ES: administrar
ES: arreglar
ES: capitanear
ES: comandar
ES: conducir
ES: dar orden de
ES: decretar
ES: dictar