Vertaal
Naar andere talen: • deshacer > DEdeshacer > ENdeshacer > FR
Vertalingen deshacer ES>NL

I deshacer

werkw.
Uitspraak:  [desa'ɑueɾ]

1) descomponer una cosa en las partes con que fue realizada - losmaken
deshacer el tejido - de stof losmaken

2) convertir un cuerpo sólido en líquido - laten smelten
deshacer el queso con el calor - de kaas met de warmte laten smelten

3) provocar en otro tristeza, preocupación o desánimo - van streek maken
La noticia de su muerte me deshizo. - Het nieuws van zijn dood maakte me van streek.

4) volver a recorrer un camino, pero en sentido contrario - teruglopen
Para regresar, deshicimos nuestro camino. - Om terug te keren, zijn we via onze weg teruggelopen.

5) romper con un compromiso - ongedaan maken
deshacer el pacto - het verdrag ongedaan maken


II deshacerse

werkw.
Uitspraak:  [desa'ɑueɾse]

1) convertirse un cuerpo sólido en líquido - smelten
deshacerse el hielo - het ijs smelten

2) abandonar una cosa que no sirve o no resulta útil - zich ontdoen
deshacerse de los recuerdos - zich losmaken van de herinneringen

3) quedar libre de la presencia de una persona - afkomen
deshacerse del marido - van de echtgenoot afkomen

4) realizar una tarea con mucho empeño y energía - zich uitsloven
Se deshace por complacer a su padre. - Hij slooft zich uit om zijn vader een plezier te doen.

5) perder una persona la energía y quedar muy triste - instorten
Se deshizo después de la mala noticia. - Hij stortte in na het slechte nieuws.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
deshacer (ww.) uit elkaar halen (ww.) ; ontraadselen (ww.) ; ontrafelen (ww.) ; ontwarren (ww.) ; openbreken (ww.) ; scheiden (ww.) ; splitsen (ww.) ; te niet doen (ww.) ; tenietdoen (ww.) ; tornen (ww.) ; ontdoen (ww.) ; uiteengaan (ww.) ; uiteenhalen (ww.) ; uithalen (ww.) ; uitpluizen (ww.) ; uitrafelen (ww.) ; uitsplitsen (ww.) ; uittrekken (ww.) ; uitvezelen (ww.) ; uitzoeken (ww.) ; kraken (ww.) ; aanvreten (ww.) ; afbestellen (ww.) ; afgelasten (ww.) ; afkoppelen (ww.) ; afzeggen (ww.) ; annuleren (ww.) ; bederven (ww.) ; beschadigen (ww.) ; intrekken (ww.) ; aantasten (ww.) ; losbreken (ww.) ; loshaken (ww.) ; loshalen (ww.) ; loskoppelen (ww.) ; loskrijgen (ww.) ; losmaken (ww.) ; lostornen (ww.) ; nietig verklaren (ww.) ; ongedaan maken (ww.)
Bronnen: interglot; Wikipedia


Voorbeeldzinnen met `deshacer`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: abandonar
ES: abastecerse de
ES: abrir
ES: abrir bruscamente
ES: amortizar
ES: aniquilar
ES: anular
ES: apartar
ES: aplastar
ES: arrancar