Vertalingen asaltar ES>NL
asaltar
werkw.
1) atacar o entrar a un lugar para tomar el poder -
aanvallen Los piratas asaltaron el barco. - De piraten vielen het schip aan. |
2) atacar o entrar a un lugar para robar -
overvallen Asaltaron el restaurante. - Ze hebben het restaurant overvallen. |
3) robar, atacar a alguien para quitarle dinero u objetos -
overvallen Asaltaron a los dos ancianos. - Ze hebben de twee oudjes overvallen. |
4) aparecer y atacar a alguien con preguntas o ruegos -
bestormen Los periodistas asaltaron al actor en la puerta del teatro. - De journalisten bestormden de acteur bij de ingang van het theater. |
5) tener o aparecer de repente un sentimiento o idea -
overvallen Le asaltó un miedo terrible. - Hij werd overvallen door een vreselijke angst. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
asaltar (ww.) | aanvallen (ww.) ; afstormen op (ww.) ; attaqueren (ww.) ; belegeren (ww.) ; beroven (ww.) ; bestelen (ww.) ; bestormen (ww.) ; binnenspringen (ww.) ; doordrijven (ww.) ; geweld gebruiken (ww.) ; iemand overvallen met iets (ww.) ; overrompelen (ww.) ; overvallen (ww.) ; roven (ww.) ; verrassen (ww.) ; zich aan iemand vergrijpen (ww.) |
Bronnen: interglot; Wikipedia
Voorbeeldzinnen met `asaltar`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
ES: acometerES: agraviarES: agredirES: arrebatarES: arremeterES: asediarES: atacarES: atentarES: atracarES: avanzar