Vertaal
Naar andere talen: • asaltar > DEasaltar > ENasaltar > FR
Vertalingen asaltar ES>NL

asaltar

werkw.
Uitspraak:  [asalˈtaɾ]

1) atacar o entrar a un lugar para tomar el poder - aanvallen
Los piratas asaltaron el barco. - De piraten vielen het schip aan.

2) atacar o entrar a un lugar para robar - overvallen
Asaltaron el restaurante. - Ze hebben het restaurant overvallen.

3) robar, atacar a alguien para quitarle dinero u objetos - overvallen
Asaltaron a los dos ancianos. - Ze hebben de twee oudjes overvallen.

4) aparecer y atacar a alguien con preguntas o ruegos - bestormen
Los periodistas asaltaron al actor en la puerta del teatro. - De journalisten bestormden de acteur bij de ingang van het theater.

5) tener o aparecer de repente un sentimiento o idea - overvallen
Le asaltó un miedo terrible. - Hij werd overvallen door een vreselijke angst.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
asaltar (ww.) aanvallen (ww.) ; afstormen op (ww.) ; attaqueren (ww.) ; belegeren (ww.) ; beroven (ww.) ; bestelen (ww.) ; bestormen (ww.) ; binnenspringen (ww.) ; doordrijven (ww.) ; geweld gebruiken (ww.) ; iemand overvallen met iets (ww.) ; overrompelen (ww.) ; overvallen (ww.) ; roven (ww.) ; verrassen (ww.) ; zich aan iemand vergrijpen (ww.)
Bronnen: interglot; Wikipedia


Voorbeeldzinnen met `asaltar`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: acometer
ES: agraviar
ES: agredir
ES: arrebatar
ES: arremeter
ES: asediar
ES: atacar
ES: atentar
ES: atracar
ES: avanzar