gebrauchen

Vertalingen gebrauchen DE>NL

werkw.

Uitspraak:

1) verwenden oder als Mittel einsetzen - gebruiken

Er gebraucht gern Fremdwörter. - Hij gebruikt graag vreemde woorden.
die gebrauchten Handtücher wechseln - de gebruikte handdoeken vervangen

2) deel van de uitdrukking:

jemanden / etw. (gut) gebrauchen können (=in einer Situation nützlich finden oder verwenden können) - gebruiken kunnen Ich könnte dich als Hilfe gut gebrauchen. - Ik zou je als hulp goed kunnen gebruiken.
jemanden / etw. nicht gebrauchen können (=als störend oder ungeeignet empfinden) - niet gebruiken Kopfweh kann ich jetzt überhaupt nicht gebrauchen! - Hoofdpijn kan ik nu echt niet gebruiken!
zu nichts zu gebrauchen sein (=nicht klar denken können, nicht leistungsfähig sein) - voor niets bruikbaar Wenn ich zu wenig geschlafen habe, bin ich zu nichts zu gebrauchen. - Als ik te weinig heb geslapen dan kun je niets met mij beginnen.

Overige bronnen

gebrauchen (ww.)	aangrijpen (ww.) ; bezigen (ww.) ; doorjagen (ww.) ; drugs consumeren (ww.) ; hanteren (ww.) ; nemen (ww.) ; nuttigen (ww.) ; opmaken (ww.) ; pakken (ww.) ; toepassen (ww.) ; utiliseren (ww.) ; verbruiken (ww.) ; zitten proppen (ww.)
gebrauchen	aanwenden ; gebruiken

Bronnen: interglot; Trueterm

Voorbeeldzinnen met `gebrauchen`

Voorbeeldzinnen laden....

Synoniemen

DE: aufarbeiten
DE: aufbrauchen
DE: aufessen
DE: Auffressen
DE: aufknabbern
DE: aufmachen
DE: aufnehmen
DE: aufsetzen
DE: aufstellen
DE: aufwenden

Zojuist vertaald