ansehen

werkw.

Uitspraak:

[ˈanzeːən]

1) seinen Blick auf jemanden / etw. richten - aankijken

jemanden fragend ansehen - iemand vragend aankijken Die Ärztin sah sich die Verletzung genau an. - De dokter keek eens goed naar de verwonding.

anzusehen sein (=einen bestimmten Anblick bieten, aussehen) - eruitzien Die Bilder der Schäden waren schrecklich anzusehen. - De foto's van de beschadigingen waren verschrikkelijk om aan te zien.

etw. mit ansehen müssen (=zuschauen und nichts tun können) - toekijken Sie mussten hilflos mit ansehen, wie das Gebäude niederbrannte. - Ze moesten hulpeloos toekijken hoe het gebouw tot de grond toe afbrand.

2) mit dem Augen das Geschehen erfassen, verfolgen - bekijken , aanzien

Wollen wir uns eine DVD ansehen? - Zullen wij een dvd'tje bekijken?

3) deel van de uitdrukking:

jemandem etw. ansehen (=etw. an jds Aussehen erkennen) - aanzien Die Nervosität war ihm deutlich anzusehen. - De nerveusiteit was hem aan te zien.

4) deel van de uitdrukking:

jemanden / etw. als etw. ansehen (=für etw. halten) - aanzien Ich habe sie als meine Freundin angesehen. - Ik heb haar als mijn vriendin gezien.

© K Dictionaries Ltd.

ansehen (ww.)	zien (ww.) ; aanblikken (ww.) ; bekijken (ww.) ; bezichtigen (ww.) ; bezien (ww.) ; blikken (ww.) ; blikken werpen (ww.) ; dood kunnen vallen (ww.) ; gadeslaan (ww.) ; in de gaten houden (ww.) ; in het oog houden (ww.) ; kijken (ww.) ; onderscheiden (ww.) ; ontwaren (ww.) ; opletten (ww.) ; opmerken (ww.) ; staren (ww.) ; toekijken (ww.) ; toeschouwen (ww.) ; toezien (ww.) ; turen (ww.)
das Ansehen	de status (m) ; de waarneming (v) ; het respect ; het aankijken ; het aanschouwen ; het aanzien ; achtbaarheid (znw.) ; achtenswaardigheid (znw.) ; de achting (v) ; het air ; de apperceptie (v) ; het exterieur ; de faam (m) ; het gezag ; in de ogen kijken (znw.) ; maatschappelijk aanzien (znw.) ; de macht ; de naam (m) ; de observatie (v) ; de perceptie (v) ; het prestige ; de reputatie (v)
ansehen	beschouwen ; reputatie

Bronnen: interglot; Wikipedia; Download IATE, European Union, 2017.




DE: achtgeben
DE: anblicken
DE: angucken
DE: Anschauen
DE: Anschauung
DE: Ansicht
DE: ausmachen
DE: aussehen
DE: begucken
DE: beobachten

DE: das sieht man Ihnen nicht an NL: dat ziet men niet aan u, dat zou men niet van u zeggen
DE: sieh mal an! NL: kijk eens aan!, wel, wel!
DE: sich etwas ansehen NL: iets bekijken
DE: das sieht sich schön an NL: dat ziet er mooi uit