abgehen

werkw.

Uitspraak:

[ˈapgeːən]

1) einen Ort zu einer bestimmten Zeit verlassen - vertrekken

Von wo geht die Fähre denn ab? - Vanaf waar vertrekt de veerpont? Ist die Sendung schon abgegangen? - Is de uitzending al afgelopen?

2) etw. verlassen - verlaten

Er ging vom Gymnasium ab und wechselte zur Realschule. - Hij ging van het gymnasium naar de Havo.

3) etw. aufgeben - opgeven

Er will von seinen Prinzipien nicht abgehen. - Hij wil zijn principes niet opgeven.

4) sich von etw. lösen - losraken

Der Aufhänger vom Handtuch ist abgegangen. - Het lusje is van de handdoek afgescheurd. Hoffentlich geht der Dreck wieder ab. - Hopenlijk gaat het vuil er weer af.

5) abzweigen - afbuigen
6) deel van de uitdrukking:

(jdm) abgehen (=(jdm) fehlen) - missen Ihr geht jede Sensibilität ab. - Zij mist elke vorm van gevoeligheid.

7) ein bestimmtes Ende haben - afloop

Meinst du, das wird ohne Streit abgehen? - Bedoel je dat het zonder strijd eindigt.

8) vor sich gehen - wat gebeurt er

Hallo Leute, was geht ab? - Hallo mensen, wat is er aan de hand?

© K Dictionaries Ltd.

abgehen (ww.)	afdwalen (ww.) ; afgaan (ww.) ; eraf gaan (ww.) ; falen (ww.) ; floppen (ww.) ; in de puree lopen (ww.) ; misgaan (ww.) ; mislopen (ww.) ; mislukken (ww.) ; stranden (ww.) ; verkeerd lopen (ww.)
das Abgehen	het afbladderen
abgehen	aflopen ; inspectie te voet

Bronnen: Wikipedia; interglot; Download IATE, European Union, 2017.




DE: auffliegen
DE: danebengehen
DE: entbehren
DE: fehlen
DE: fehlschlagen
DE: irren
DE: loslassen
DE: mangeln an
DE: Scheitern
DE: schiefgehen

DE: abgehen von NL: opgeven (plan)
DE: die Kiste ist an Sie abgegangen NL: de kist is aan u verzonden
DE: dieser Artikel geht gut ab NL: dit artikel wordt vlot verkocht
DE: sie lassen sich nichts abgehen NL: ze leven er goed van
DE: es geht bei ihnen nicht ohne Streit ab NL: zonder ruzie gaat het bij hen niet
DE: diese Fähigkeit geht den Männern ab NL: de mannen missen deze gave
DE: sich die Beine nach etwas abgehen NL: zich voor iets het vuur uit zijn sloffen lopen
DE: der abgehende Verkehr NL: het uitgaand verkeer