Vertalingen schnappen DE>NL
schnappen
werkw.
1) versuchen, etw. mit dem Maul oder Schnabel zu packen -
happen Der Hund schnappte nach der Wurst / nach mir. - De hond hapte naar de worst / naar mij. |
2) rasch mit dem Maul oder Schnabel packen -
grijpen Die Schlange schnappte die Maus. - De slang greep de muis. |
3) etw. schnell greifen, nehmen -
pakken , grijpen Schnapp dir einen Pulli und dann lass uns gehen. - Pak snel een trui, dan zullen we gaan. |
4) deel van de uitdrukking: nach Luft schnappen (=versuchen, (mehr) Luft zu bekommen) - naar lucht happen/snakken
|
frische Luft schnappen (=draußen spazieren gehen) - een frisse neus halen
|
5) festnehmen, fangen -
snappen , pakken © K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
schnappen (ww.) | betrappen (ww.) ; oppakken (ww.) ; snappen (ww.) |
schnappen | halen ; nemen ; pakken |
Bronnen: interglot; Wikipedia
Voorbeeldzinnen met `schnappen`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
DE: anbeißenDE: beißenDE: erfassenDE: ergreifenDE: ertappenDE: erwischenDE: fangenDE: fassenDE: hineinbeißenDE: knabbernUitdrukkingen en gezegdes
DE: in die Höhe
schnappen
NL: omhoogspringenDE: nach Luft
schnappen
NL: naar lucht snakken