Vertalingen Fangen DE>NL
fangen
werkw.
1) jagen und zu fassen bekommen, ihm die Freiheit nehmen -
vangen Hast du schon einen Fisch gefangen? - Heb je al een vis gevangen? Die Kinder spielen gern Fangen. - De kinderen spelen graag krijgertje. |
2) aus der Luft greifen und festhalten -
(op)vangen Fang den Ball! - Vang de bal! |
3) deel van de uitdrukking: sich im Netz / in einer Falle fangen (=in ein Netz, eine Falle geraten) - in een val lopen
|
4) wieder ins Gleichgewicht kommen, nicht fallen -
opvangen Sie stolperte auf der Treppe, konnte sich aber gerade noch fangen. - Zij struikelde op de trap maar kan zich nog net opvangen. |
5) wieder ins seelische Gleichgewicht kommen -
herstellen Er hat sich nach dem schweren Unfall nur langsam wieder gefangen. - Hij is na het ernstige ongeluk maar weer langzaam hersteld. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
fangen (ww.) | grijpen (ww.) ; verstrikken (ww.) ; verschalken (ww.) ; vatten (ww.) ; vangen (ww.) ; tempo maken (ww.) ; snappen (ww.) ; pakken (ww.) ; obsederen (ww.) ; nuttigen (ww.) ; klauwen (ww.) ; betrappen (ww.) |
das Fangen | het tikkertje ; het krijgertje |
Fangen | invanging ; vissen ; vangen ; terugwaarts houden ; opvanging ; op het doel gericht blijven ; MCID (Afkorting) ; lokalisatie van oproepen |
Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.
Voorbeeldzinnen met `Fangen`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
DE: abfangenDE: Abnormal intrigierenDE: auffangenDE: ausspielenDE: dingfest machenDE: eilenDE: einfangenDE: eingreifenDE: einpackenDE: erfassen