Vertaal
Naar andere talen: • Fangen > ENFangen > ESFangen > FR
Vertalingen Fangen DE>NL

fangen

werkw.
Uitspraak:  [ˈfaŋən]

1) jagen und zu fassen bekommen, ihm die Freiheit nehmen - vangen
Hast du schon einen Fisch gefangen? - Heb je al een vis gevangen?
Die Kinder spielen gern Fangen. - De kinderen spelen graag krijgertje.

2) aus der Luft greifen und festhalten - (op)vangen
Fang den Ball! - Vang de bal!

3) deel van de uitdrukking:
uitdrukking sich im Netz / in einer Falle fangen

4) wieder ins Gleichgewicht kommen, nicht fallen - opvangen
Sie stolperte auf der Treppe, konnte sich aber gerade noch fangen. - Zij struikelde op de trap maar kan zich nog net opvangen.

5) wieder ins seelische Gleichgewicht kommen - herstellen
Er hat sich nach dem schweren Unfall nur langsam wieder gefangen. - Hij is na het ernstige ongeluk maar weer langzaam hersteld.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
fangen (ww.) grijpen (ww.) ; verstrikken (ww.) ; verschalken (ww.) ; vatten (ww.) ; vangen (ww.) ; tempo maken (ww.) ; snappen (ww.) ; pakken (ww.) ; obsederen (ww.) ; nuttigen (ww.) ; klauwen (ww.) ; betrappen (ww.)
das Fangenhet tikkertje ; het krijgertje
Fangen invanging ; vissen ; vangen ; terugwaarts houden ; opvanging ; op het doel gericht blijven ; MCID (Afkorting) ; lokalisatie van oproepen
Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.


Voorbeeldzinnen met `Fangen`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: abfangen
DE: Abnormal intrigieren
DE: auffangen
DE: ausspielen
DE: dingfest machen
DE: eilen
DE: einfangen
DE: eingreifen
DE: einpacken
DE: erfassen