Vertaal
Naar andere talen: • gaan > DEgaan > ENgaan > FR
Vertalingen gaan NL>ES

gaan

werkw.
Uitspraak:  [xan]
Verbuigingen:  ging (verl.tijd ) is gegaan (volt.deelw.)

1) bewegen en daardoor van plaats veranderen - ir(se)
naar huis gaan - ir(se) a casa
met de fiets gaan - ir(se) en bicicleta
teruggaan - volver
uitdrukking ervandoor gaan

2) beginnen met een handeling - ir a
gaan slapen - ir a dormir
aan het werk gaan - ir a trabajar
uit varen gaan - salir a navegar
in de politiek gaan - entrar en la política
met pensioen gaan - jubilarse

3) kunnen, mogelijk zijn of passen - entrar
Er gaan twaalf dozen in een kist. - Entran doce cajas en un cajón.
Dat gaat niet. - Eso no va.

4) zich ontwikkelen, verlopen - pasar
Het gaat goed met de zieke. - Le va bien al enfermo.
Hoe gaat het? - ¿Cómo está?

5) klinken - sonar
De telefoon gaat. - Suena el teléfono.
De bel gaat. - Suena el timbre.

6) deel van de uitdrukking: -
uitdrukking er flink tegenaan gaan
uitdrukking ervoor gaan
uitdrukking eraan gaan

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
gaan (ww.) andar (ww.) ; correr (ww.) ; dirigirse (ww.) ; ir (ww.) ; irse (ww.) ; largarse (ww.) ; marcharse (ww.) ; mover (ww.) ; mover adelante (ww.) ; partir (ww.) ; salir (ww.)
gaan vámonos ; vamos
Bronnen: interglot; Wikipedia


Voorbeeldzinnen met `gaan`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
NL: `m smeren
NL: betreffen
NL: fietsen
NL: functioneren
NL: gebeuren
NL: heengaan
NL: kunnen
NL: lopen
NL: maken
NL: opbreken