Vertalingen zaniken NL>DE
zaniken (ww.) | zaudern (ww.) ; zweifeln (ww.) ; zügern (ww.) |
zaniken | meckern ; nörgeln ; quengeln |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `zaniken`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
NL: aarzelenNL: dralenNL: dreinenNL: drentelenNL: druilenNL: hannesenNL: talmenNL: teutenNL: treuzelenNL: zeikenUitdrukkingen en gezegdes
NL: hij bleef z'n vader aan zijn oren
zaniken om een fiets
DE: er lag seinem Vater beständig in den Ohren, daß er ihm ein Rad schenke