Vertalingen haal NL>DE
haal
zelfst.naamw.
Uitspraak: | [hal] |
Verbuigingen: | halen (meerv.) |
1) keer dat je trekt -
Zug (der ~), kräftiger Zug (der ~), Schlag (der ~) een haal aan je sigaret - ein Zug an der Zigarette Vanaf de eerste haal deden de roeiers vreselijk hun best. - Vom ersten Ruderschlag an strengten sich die Ruderer furchtbar an. |
2) deel van de uitdrukking: -
aan de haal gaan met (iets of iemand) (=(iets of iemand) meenemen en weggaan) - durchbrennen mit (etwas oder jemandem)
Mijn beste vriendin ging met mijn vriend aan de haal. - Meine beste Freundin brannte mit meinem Freund durch.
|
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
de haal (m) | das Anziehen ; der Einschnitt ; der Federstrich ; der Kratzer ; der Ruck ; der Schnörkel ; der Strich ; der Zug ; der Zug von eine Zigarette |
haal | Anlandung ; Fischereianlandung ; Haarriss ; Wischer ; Zug |
Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.
Voorbeeldzinnen met `haal`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
NL: haaltjeNL: klapNL: krasNL: pennekrasNL: rukNL: trekNL: trekjeUitdrukkingen en gezegdes
NL: aan de
haal gaan
DE: sich davonmachen