Vertalingen grootspreken NL>DE
grootspreken (ww.) | angeben (ww.) ; aufgeben (ww.) ; aufschlagen (ww.) ; aufschneiden (ww.) ; auftragen (ww.) ; bedienen (ww.) ; kleinmachen (ww.) ; prahlen (ww.) ; schneiden (ww.) ; servieren (ww.) ; sichbedienen (ww.) ; verschnippeln (ww.) ; zerkleinern (ww.) |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `grootspreken`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
NL: bluffenNL: opscheppenNL: opsnijdenNL: snoeven