springen

werkw.

Uitspraak:	[ˈsprɪŋə(n)]
Verbuigingen:	sprong (verl.tijd )

1) je met je benen tegelijk omhoog bewegen - springen

Verbuigingen:	is, heeft gesprongen (volt.deelw.)
over een hek springen - über einen Zaun springen

2) plotseling in genoemde toestand komen - springen

Verbuigingen:	is gesprongen (volt.deelw.)
Het stoplicht springt op rood. - Die Ampel springt auf Rot um.
in het oog springen (=opvallen) - ins Auge springen
eruit springen (=opvallen) - herausragen Die jongen springt er door zijn lengte echt uit. - Der Junge ragt durch seine Größe echt heraus.

3) plotseling en met een hard geluid kapotgaan - barsten , springen , zerspringen

Verbuigingen:	is gesprongen (volt.deelw.)
De ramen zijn door de hitte van de brand gesprongen. - Die Fenster sind durch die Brandhitze gesprungen.

4) deel van de uitdrukking: -

zitten springen om (=(iets of iemand) hard nodig hebben) - (etwas oder jemanden) dringend benötigen We zitten te springen om personeel. - Wir benötigen dringend Personal.

© K Dictionaries Ltd.

springen (ww.)	zerspringen (ww.) ; springen (ww.) ; platzen (ww.) ; hüpfen (ww.) ; hinunterspringen (ww.) ; hinabspringen (ww.) ; explodieren (ww.) ; einen Sprung machen (ww.) ; einen Satz machen (ww.) ; bersten (ww.) ; aufspringen (ww.)
springen (werkw.)	springen ; einspringen
het springen	das Runterspringen ; der Absprung
springen	Absprengen ; zerspringen ; Zersprengung ; zerbersten ; verzweigen ; Notabsprung ; explodieren ; abzweigen

Bronnen: interglot; Wikipedia; Wiktionary; Download IATE, European Union, 2017.




NL: afspringen
NL: barsten
NL: dansen
NL: een sprongetje maken
NL: exploderen
NL: kaatsen
NL: klappen
NL: naar beneden springen
NL: ontploffen
NL: opspringen

NL: (het paard) springt over de sloot DE: springt, setzt über den Graben
NL: te paard springen DE: aufs Pferd springen, sich aufs Pferd werfen
NL: in de lucht springen DE: in die Luft springen
NL: (een brug) in de lucht laten springen DE: (in die Luft) sprengen
NL: (een mijn) doen springen DE: springen lassen
NL: (de bank) staat op springen DE: steht vor dem Zusammenbruch
NL: (de bank) laten springen DE: sprengen
NL: of je hoog of laag springt DE: wenn du dich auch auf den Kopf stellst
NL: gesprongen handen DE: aufgesprungene, rissige Hände