Vertalingen gaar NL>DE
gaar
bijv.naamw.
1) klaar om te eten na koken, bakken of braden -
gar De aardappels zijn gaar - Die Kartoffeln sind gar. |
2) heel erg moe -
erschöpft , kaputt Ik ben helemaal gaar. - Ich bin total erschöpft. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
gaar | bereit ; ermattet ; ermüdet ; fertig ; gar ; gekocht |
Bronnen: interglot; Horecagids
Voorbeeldzinnen met `gaar`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
NL: afgepeigerdNL: doorbakkenNL: doorgekooktNL: gedaanNL: gereedNL: opNL: stonedNL: uitgeputNL: vermoeidUitdrukkingen en gezegdes
NL: (hij is niet) goed
gaar
DE: recht gescheit, recht bei TrosteNL: halve gare!
DE: verrückter Kerl!