Vertaal
Naar andere talen: • unir > DEunir > ENunir > FR
Vertalingen unir ES>NL

I unir

werkw.
Uitspraak:  [u'niɾ]

1) juntar dos o más cosas entre sí formando un todo - vastmaken
Unió la pata rota a la silla con pegamento. - Hij maakte de kapotte poot met lijm aan de stoel vast.

2) lograr un acuerdo entre dos o más personas o grupos - verenigen
La necesidad de solucionar el problema unió a la familia. - De noodzaak om het probleem op te lossen heeft de familie verenigd.

3) hacer que dos o más personas o cosas estén en contacto - verbinden
La carretera unía las dos regiones y favorecía el comercio. - De hoofdweg verbond de twee regio´s en bevorderde de handel.

4) agregar una cosa a otra - toevoegen
Unió el azúcar a la masa. - Hij voegde suiker toe aan het deeg.


II unirse

werkw.
Uitspraak:  [u'niɾse]

1) juntarse varias personas para realizar una actividad o conseguir un fin - zich verenigen
Varias agrupaciones civiles se unieron en una campaña contra el tabaco. - Verschillende burgergroeperingen hebben zich verenigd in een campagne tegen het roken.

2) agregarse una persona a un grupo - zich aansluiten
Se unió a las fuerzas armadas. - Hij sloot zich aan bij het leger.

3) casarse dos personas - zich verbinden
Se unieron en sagrado matrimonio. - Ze hebben zich verbonden in het sacrale huwelijk.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
unir (znw.)de koppeling (v)
unir (ww.) koppelen (ww.) ; verenigen (ww.) ; verbinden (ww.) ; vastmaken (ww.) ; van verband voorzien (ww.) ; samenvoegen (ww.) ; paren (ww.) ; onderling verbinden (ww.) ; doorverbinden (ww.) ; combineren (ww.) ; bundelen (ww.) ; bijeenhouden (ww.) ; bijeen voegen (ww.) ; bij elkaar houden (ww.)
unir afbinden van kabel ; verbinden ; cementeren
Bronnen: interglot; Wikipedia; Download IATE, European Union, 2017.


Voorbeeldzinnen met `unir`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: acopiar
ES: acoplar
ES: agregar
ES: agrupar
ES: amalgamar
ES: amarrar
ES: amontonar
ES: anexar
ES: anudar
ES: arreglar