Vertaal
Naar andere talen: • reducir > DEreducir > ENreducir > FR
Vertalingen reducir ES>NL

I reducir

werkw.
Uitspraak:  [reðu'ɑuiɾ]

1) hacer menor una cantidad, el grado o la relevancia de algo - verminderen , verlagen
reducir gastos - kosten verlagen

2) dominar a alguien que se resiste - bedwingen
El policía redujo al ladrón sin usar armas. - De politieagent overmeesterde de dief zonder het gebruik van wapens.

3) dividir un cuerpo en partes más pequeñas - verwerken
reducir el cereal a harina - het graan verwerken tot meel

4) acortar un discurso, texto o narración - inkorten
Tuvo que reducir la lección por falta de tiempo. - Hij moest de les inkorten vanwege tijdgebrek.

5) concentrar un líquido - (laten) indikken
reducir la salsa en la sartén - de saus laten indikken in de koekepan

6) transformar una cantidad en unidades menores - omrekenen
reducir kilos a gramos - kilo´s naar grammen omrekenen

7) simplificar por demás un problema o una explicación - terugbrengen
Siempre terminas por reducir el conflicto a los defectos ajenos. - Je brengt het conflict altijd terug op andermans gebreken.


II reducir

werkw.

bajar la marcha de un automóvil - de vaart verminderen
Es una subida muy pronunciada mejor reduce a primera. - Het is een heel steile helling, het is beter om in de eerste versnelling de vaart te verminderen.


III reducirse

werkw.
Uitspraak:  [reðu'ɑuiɾse]

1) basarse una cosa en determinados elementos simples - neerkomen
En Hamlet el drama de la vida se reduce a ser o no ser. - In Hamlet komt het levensdrama neer op het zijn of het niet zijn.

2) acortar algo a determinadas condiciones limitadas o pequeñas - zich beperken
A pesar de sus estudios tuvo que reducirse a limpiar calles. - Ondanks zijn opleiding moest hij zich beperken tot het schoonmaken van straten.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
reducir (ww.) terugdrijven (ww.) ; minder worden (ww.) ; minimaliseren (ww.) ; neerleggen (ww.) ; onderuit halen (ww.) ; reduceren (ww.) ; schaden (ww.) ; slinken (ww.) ; terugdraaien (ww.) ; minder maken (ww.) ; terugdringen (ww.) ; terugschroeven (ww.) ; terugvoeren (ww.) ; verkleinen (ww.) ; verkorten (ww.) ; verlagen (ww.) ; verminderen (ww.) ; krimpen (ww.) ; kleiner maken (ww.) ; inperken (ww.) ; inkrimpen (ww.) ; herleiden (ww.) ; declineren (ww.) ; beperken (ww.) ; benadelen (ww.) ; beknotten (ww.) ; afprijzen (ww.) ; afnemen (ww.) ; afbreuk doen aan (ww.) ; achteruitgaan (ww.)
reducir afremmen ; terugschakelen ; reduceren
Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.


Voorbeeldzinnen met `reducir`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: abreviar
ES: achicar
ES: acotar
ES: afectar
ES: aflojar
ES: ahorrar
ES: amenguar
ES: aminorar
ES: anular
ES: apear