Vertalingen ahorrar ES>NL
I ahorrar
werkw.
1) guardar dinero -
sparen Ahorra para las vacaciones. - Spaar voor de vakantie. |
2) evitar un gasto innecesario -
bezuinigen ahorrar luz - bezuinigen op het licht |
3) evitar una situación desagradable -
besparen No le digas nada y ahórrale la pena. - Zeg niets tegen hem en bespaar hem de moeite. |
II ahorrarse
werkw.
1) evitar un gasto innecesario -
zich besparen Si viajas conmigo te ahorras el pasaje. - Als je samen met mij reist, bespaar je de kosten van het ticket. |
2) evitar una situación desagradable -
zich besparen Ahórrame el disgusto de verte partir. - Bespaar me het verdriet om je te zien vertrekken. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
ahorrar (ww.) | matigen (ww.) ; verzamelen (ww.) ; vergaren (ww.) ; sparen (ww.) ; schenken (ww.) ; opsparen (ww.) ; oppotten (ww.) ; opeenhopen (ww.) ; op bankrekening zetten (ww.) ; minder worden (ww.) ; minder gebruiken (ww.) ; achteruitgaan (ww.) ; korten (ww.) ; gunst verlenen (ww.) ; gunnen (ww.) ; geven (ww.) ; doneren (ww.) ; declineren (ww.) ; bijeenzamelen (ww.) ; bezuinigen (ww.) ; besparen (ww.) ; afnemen (ww.) |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `ahorrar`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
ES: abreviarES: acapararES: acceder aES: accedidoES: acopiarES: acumularES: acumular a escondidasES: adjudicarES: admitirES: asentir a