Vertaal
Naar andere talen: • ahorrar > DEahorrar > ENahorrar > FR
Vertalingen ahorrar ES>NL

I ahorrar

werkw.
Uitspraak:  [aoˈraɾ]

1) guardar dinero - sparen
Ahorra para las vacaciones. - Spaar voor de vakantie.

2) evitar un gasto innecesario - bezuinigen
ahorrar luz - bezuinigen op het licht

3) evitar una situación desagradable - besparen
No le digas nada y ahórrale la pena. - Zeg niets tegen hem en bespaar hem de moeite.


II ahorrarse

werkw.
Uitspraak:  [aoˈraɾse]

1) evitar un gasto innecesario - zich besparen
Si viajas conmigo te ahorras el pasaje. - Als je samen met mij reist, bespaar je de kosten van het ticket.

2) evitar una situación desagradable - zich besparen
Ahórrame el disgusto de verte partir. - Bespaar me het verdriet om je te zien vertrekken.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
ahorrar (ww.) matigen (ww.) ; verzamelen (ww.) ; vergaren (ww.) ; sparen (ww.) ; schenken (ww.) ; opsparen (ww.) ; oppotten (ww.) ; opeenhopen (ww.) ; op bankrekening zetten (ww.) ; minder worden (ww.) ; minder gebruiken (ww.) ; achteruitgaan (ww.) ; korten (ww.) ; gunst verlenen (ww.) ; gunnen (ww.) ; geven (ww.) ; doneren (ww.) ; declineren (ww.) ; bijeenzamelen (ww.) ; bezuinigen (ww.) ; besparen (ww.) ; afnemen (ww.)
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `ahorrar`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: abreviar
ES: acaparar
ES: acceder a
ES: accedido
ES: acopiar
ES: acumular
ES: acumular a escondidas
ES: adjudicar
ES: admitir
ES: asentir a