Vertalingen pensar ES>NL
pensar
werkw.
1) formar y asociar ideas de la realidad en la mente -
(over)denken Pensaba constantemente el motivo de sus acciones. - Hij dacht constant na over de reden van zijn handelingen. |
2) considerar un asunto con detenimiento para comprenderlo o tomar una decisión -
nadenken Piensa lo que vas a decir. - Denk na over wat je gaat zeggen. |
3) tomar una decisión después de examinar un asunto -
besluiten He pensado vender mis bienes inmuebles. - Ik heb besloten om mijn onroerende goederen te verkopen. |
4) tener una opinión sobre algo -
van mening zijn Pienso que estás equivocado. - Ik denk dat je je vergist. |
5) tener la intención de hacer algo -
van plan zijn Pienso cambiar de trabajo este año. - Dit jaar ben ik van plan om van werk te veranderen. |
dar que pensar (=preocupar a alguien o hacer que dude sobre algo) - te denken geven
Su actitud misteriosa da que pensar. - Zijn mysterieuze houding geeft te denken.
|
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
pensar (ww.) | nadenken (ww.) ; voorwenden (ww.) ; voelen (ww.) ; verzinnen (ww.) ; verdichten (ww.) ; uitdenken (ww.) ; prakkizeren (ww.) ; prakkiseren (ww.) ; piekeren (ww.) ; peinzen (ww.) ; overwegen (ww.) ; overpeinzen (ww.) ; overdenken (ww.) ; afwegen (ww.) ; mijmeren (ww.) ; meeleven (ww.) ; meedenken (ww.) ; invoelen (ww.) ; inleven (ww.) ; in overweging nemen (ww.) ; fantaseren (ww.) ; denken (ww.) ; considereren (ww.) ; bespiegelen (ww.) ; beschouwen (ww.) ; bedenken (ww.) |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `pensar`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
ES: agradarES: apretarES: cavilarES: compartir los sentimientos deES: compendiarES: comprimirES: concentrarseES: condensarseES: conmemorarES: considerar