Vertalingen participar ES>NL
I participar
werkw.
1) actuar junto con otros en un suceso o actividad -
deelnemen participar en un negocio - deelnemen aan een handel |
2) recibir una parte de algo que se reparte -
delen participar en las ganancias - de winst delen |
3) tener las mismas ideas sentimientos o actitudes que otra persona -
delen participar de una opinión - een mening delen |
4) tener una persona o cosa características que son de dos o más clases -
bezitten Este vino participa de la aspereza del tinto y del perfume del blanco. - Deze wijn bezit de wrangheid van rode wijn en het parfum van witte wijn. |
II participar
werkw.
comunicar una noticia -
berichten Le participó su boda. - Hij kondigde hem zijn huwelijk aan. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
participar (ww.) | deelnemen (ww.) ; meedoen (ww.) ; meeleven (ww.) ; meespelen (ww.) ; meevoelen (ww.) ; participeren (ww.) |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `participar`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
ES: anunciarES: apiadarseES: avisarES: coadyuvarES: colaborarES: compadecerseES: compartirES: comunicarES: concurrirES: contribuir