Vertalingen juntar ES>NL
I juntar
werkw.
1) unir unas cosas con otras de manera que entren en contacto -
samenvoegen juntar los brazos al cuerpo - de armen tegen het lijf houden |
2) congregar personas en el mismo lugar -
verenigen juntar a los compañeros del colegio - de kameraden van school verenigen |
3) reunir una cantidad de dinero -
inzamelen juntar una buena suma - een behoorlijk geldbedrag inzamelen |
4) dejar una puerta o ventana casi cerrada -
op een kier zetten Junta la puerta por favor. - Zet de deur alsjeblieft op een kier. |
II juntarse
werkw.
1) tener relación una persona con otra -
omgaan Se junta con unos tipos muy raros. - Hij gaat om met een paar zeer vreemde vogels. |
2) frecuentar la compañía de alguien -
bijelkaar komen juntarse con los amigos - met vrienden bij elkaar komen |
3) convivir dos personas sin contraer matrimonio -
samenwonen Se juntó con un futbolista. - Ze is gaan samenwonen met een voetballer. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
juntar (znw.) | de verzameling (v) |
juntar (ww.) | opeenhopen (ww.) ; voegen (ww.) ; verzamelen (ww.) ; vergaren (ww.) ; verenigen (ww.) ; verbinden (ww.) ; vastmaken (ww.) ; sparen (ww.) ; samenvoegen (ww.) ; samendoen (ww.) ; samenbrengen (ww.) ; paren (ww.) ; opstapelen (ww.) ; oppotten (ww.) ; muren voegen (ww.) ; koppelen (ww.) ; concentreren (ww.) ; combineren (ww.) ; bijeenzamelen (ww.) ; bijeenkrijgen (ww.) ; bijeenkomen (ww.) ; bijeenbrenging (ww.) ; bijeenbrengen (ww.) ; bijeen zetten (ww.) ; bijeen voegen (ww.) ; bakstenen voegen (ww.) ; aanvoegen (ww.) |
juntar | samenroepen |
Bronnen: interglot; Wikipedia; Omegawiki.org
Voorbeeldzinnen met `juntar`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
ES: acopiarES: acoplarES: acumularES: adjuntar conES: aglomerarES: agregarES: agruparES: ahorrarES: amalgamarES: amarrar