Vertalingen impulsar ES>NL
I impulsar
werkw.
1) empujar a una persona o cosa para que se ponga en movimiento -
aandrijven impulsar un vehículo - een auto aandrijven |
2) promover una acción o proceso -
aanzetten tot impulsar la justicia social - aanzetten tot sociale gerechtigheid |
II impulsarse
werkw.
darse fuerza para producir un movimiento -
zich afzetten Se impulsó contra su atacante. - Hij zette zich af tegen zijn aanvaller. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
impulsar (znw.) | de prikkel (m) |
impulsar (ww.) | opkrikken (ww.) ; vooruitschoppen (ww.) ; vooruitduwen (ww.) ; voortstuwen (ww.) ; voortjagen (ww.) ; stuwen (ww.) ; stimuleren (ww.) ; sterk prikkelen (ww.) ; prikkelen (ww.) ; opzwepen (ww.) ; opwekken (ww.) ; opjagen (ww.) ; ophitsen (ww.) ; opdrijven (ww.) ; jachten (ww.) ; aanzwengelen (ww.) ; aanzetten (ww.) ; aansporen (ww.) ; aanslingeren (ww.) ; aanmoedigen (ww.) ; aanjagen (ww.) ; aandrijven (ww.) |
impulsar | impuls geven |
Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.
Voorbeeldzinnen met `impulsar`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
ES: a instancias deES: accionarES: acelerarES: activarES: agitarES: aguijonearES: alentarES: animarES: apresurarES: apuntalar