Vertalingen cubrir ES>NL
I cubrir
werkw.
1) poner una cosa sobre otra con el fin de taparla -
bedekken Cubrió su rostro con sus manos. - Hij bedekte zijn gezicht met zijn handen. |
2) extender algo sobre una superficie -
bedekken La nieve cubrió la carretera. - De sneeuw heeft de snelweg bedekt. |
3) recorrer una distancia determinada -
afleggen Cubrieron varios kilómetros de distancia. - Ze hebben een afstand van verschillende kilometers afgelegd. |
4) proteger a alguien o algo -
dekken Le cubrió su espalda. - Hij gaf hem rugdekking. |
5) tener solvencia -
voldoen Cubrió sus gastos sin preocupación. - Hij voldeed zijn uitgaven zonder zorgen. |
6) seguir de cerca un periodista un evento o a una personalidad journalism -
verslag uitbrengen over El corresponsal cubrió el atentado de cerca. - De correspondent heeft van dichtbij verslag uitgebracht over de aanslag. |
7) juntar el macho y la hembra para aparearse dierkunde -
dekken El perro cubrió a la hembra. - De reu dekte de teef. |
8) entregar una cantidad enorme de cosas a una persona -
overladen El joven cubrió de besos a su novia. - De jongen overlaadde zijn vriendin met kussen. |
II cubrirse
werkw.
1) ponerse una cosa sobre otra con el fin de taparla -
zich bedekken Se cubrió con una manta. - Hij bedekte zich met een deken. |
2) ponerse algo sobre la cabeza -
een hoed opzetten Se cubrió con su enorme sombrero. - Hij zette zijn enorme hoed op. |
3) hacerse digno de un valor positivo o negativo -
overstelpt worden Se cubrió de gloria luego de sus triunfos deportivos. - Hij werd overstelpt met eer na zijn sportoverwinningen. |
4) ponerse alguien que está desnudo ropa u otra cosa para taparse -
zich bedekken Oyó pasos y se cubrió. - Hij hoorde stappen en bedekte zich. |
5) prevenirse una persona de una ofensa o riesgo -
zich indekken Habló con su madre para cubrirse. - Hij sprak met zijn moeder om zich in te dekken. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
cubrir (ww.) | overtrekken (ww.) ; insluiten (ww.) ; maskeren (ww.) ; met iets bestrijken (ww.) ; met stof behangen (ww.) ; omhullen (ww.) ; omvatten (ww.) ; overdekken (ww.) ; overheen trekken (ww.) ; overkappen (ww.) ; inhullen (ww.) ; overwelven (ww.) ; stofferen (ww.) ; strijken (ww.) ; toestoppen (ww.) ; toevoegen (ww.) ; van bekleding voorzien (ww.) ; verhullen (ww.) ; versluieren (ww.) ; bijsluiten (ww.) ; afschermen (ww.) ; afschutten (ww.) ; bedekken (ww.) ; bekleden (ww.) ; bemantelen (ww.) ; beschermen (ww.) ; beschutten (ww.) ; beslaan (ww.) ; afdekken (ww.) ; bijvoegen (ww.) ; blinderen (ww.) ; dekken (ww.) ; dichtgooien (ww.) ; draperen (ww.) ; gladstrijken (ww.) ; hullen (ww.) ; indekken (ww.) |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `cubrir`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
ES: abarcarES: abrazarES: abrigarES: acogerES: adjuntarES: agregarES: aislarES: albergarES: alisarES: arriar