Vertaal
Naar andere talen: • cubrir > DEcubrir > ENcubrir > FR
Vertalingen cubrir ES>NL

I cubrir

werkw.
Uitspraak:  [ku'βɾiɾ]

1) poner una cosa sobre otra con el fin de taparla - bedekken
Cubrió su rostro con sus manos. - Hij bedekte zijn gezicht met zijn handen.

2) extender algo sobre una superficie - bedekken
La nieve cubrió la carretera. - De sneeuw heeft de snelweg bedekt.

3) recorrer una distancia determinada - afleggen
Cubrieron varios kilómetros de distancia. - Ze hebben een afstand van verschillende kilometers afgelegd.

4) proteger a alguien o algo - dekken
Le cubrió su espalda. - Hij gaf hem rugdekking.

5) tener solvencia - voldoen
Cubrió sus gastos sin preocupación. - Hij voldeed zijn uitgaven zonder zorgen.

6) seguir de cerca un periodista un evento o a una personalidad journalism - verslag uitbrengen over
El corresponsal cubrió el atentado de cerca. - De correspondent heeft van dichtbij verslag uitgebracht over de aanslag.

7) juntar el macho y la hembra para aparearse dierkunde - dekken
El perro cubrió a la hembra. - De reu dekte de teef.

8) entregar una cantidad enorme de cosas a una persona - overladen
El joven cubrió de besos a su novia. - De jongen overlaadde zijn vriendin met kussen.


II cubrirse

werkw.
Uitspraak:  [ku'βɾiɾse]

1) ponerse una cosa sobre otra con el fin de taparla - zich bedekken
Se cubrió con una manta. - Hij bedekte zich met een deken.

2) ponerse algo sobre la cabeza - een hoed opzetten
Se cubrió con su enorme sombrero. - Hij zette zijn enorme hoed op.

3) hacerse digno de un valor positivo o negativo - overstelpt worden
Se cubrió de gloria luego de sus triunfos deportivos. - Hij werd overstelpt met eer na zijn sportoverwinningen.

4) ponerse alguien que está desnudo ropa u otra cosa para taparse - zich bedekken
Oyó pasos y se cubrió. - Hij hoorde stappen en bedekte zich.

5) prevenirse una persona de una ofensa o riesgo - zich indekken
Habló con su madre para cubrirse. - Hij sprak met zijn moeder om zich in te dekken.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
cubrir (ww.) overtrekken (ww.) ; insluiten (ww.) ; maskeren (ww.) ; met iets bestrijken (ww.) ; met stof behangen (ww.) ; omhullen (ww.) ; omvatten (ww.) ; overdekken (ww.) ; overheen trekken (ww.) ; overkappen (ww.) ; inhullen (ww.) ; overwelven (ww.) ; stofferen (ww.) ; strijken (ww.) ; toestoppen (ww.) ; toevoegen (ww.) ; van bekleding voorzien (ww.) ; verhullen (ww.) ; versluieren (ww.) ; bijsluiten (ww.) ; afschermen (ww.) ; afschutten (ww.) ; bedekken (ww.) ; bekleden (ww.) ; bemantelen (ww.) ; beschermen (ww.) ; beschutten (ww.) ; beslaan (ww.) ; afdekken (ww.) ; bijvoegen (ww.) ; blinderen (ww.) ; dekken (ww.) ; dichtgooien (ww.) ; draperen (ww.) ; gladstrijken (ww.) ; hullen (ww.) ; indekken (ww.)
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `cubrir`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: abarcar
ES: abrazar
ES: abrigar
ES: acoger
ES: adjuntar
ES: agregar
ES: aislar
ES: albergar
ES: alisar
ES: arriar