Vertaal
Naar andere talen: • abrigar > DEabrigar > ENabrigar > FR
Vertalingen abrigar ES>NL

I abrigar

werkw.
Uitspraak:  [aβɾiˈγaɾ]

1) cubrir el cuerpo para resguardarlo del frío - warm inpakken
abrigar con una manta - warm inpakken met een deken

2) dar refugio o protección - beschutten
El nuevo refugio abrigará a los sin techo. - Het nieuwe tehuis biedt bescherming voor daklozen.

3) poseer ciertos sentimientos o ideas - koesteren
abrigar expectativas - verwachtingen koesteren


II abrigarse

werkw.
Uitspraak:  [aβɾiˈγaɾse]

cubrirse el cuerpo para resguardarse del frío - warme kleren aantrekken
Se abrigó y salió. - Hij trok warme kleren aan en ging naar buiten.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
abrigar (ww.) afdekken (ww.) ; afschermen (ww.) ; afschutten (ww.) ; beschermen (ww.) ; beschutten (ww.) ; koesteren (ww.)
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `abrigar`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: acariciar
ES: acoger
ES: amparar
ES: arrellanarse
ES: camuflar
ES: cercar
ES: cobijar
ES: cubrir
ES: dar protección
ES: encerrar