Vertaal
Naar andere talen: • tirar > DEtirar > ENtirar > FR
Vertalingen tirar ES>NL

I tirar

werkw.
Uitspraak:  [tiaɾ]

1) lanzar una cosa con la mano en una determinada dirección - gooien
Tiró las llaves sobre la mesa. - Hij gooide de sleutels op tafel.

2) echar una cosa hacia abajo - gooien
El niño tiró un plato al suelo. - Het kind gooide een bord op de grond.

3) desechar una cosa que no sirve - weggooien
Debes tirar toda esa pila de diarios viejos. - Je moet die hele stapel oude kranten weggooien.

4) desperdiciar una cosa - verspillen
¡Estás tirando el dinero en ese negocio! - Je verspilt je geld met die zaak!

5) disparar un arma de fuego o arrojar un artefacto explosivo - (af)schieten
El avión tiró un misil sobre la base enemiga. - Het vliegtuig schoot een raket af op de vijandelijke basis.

6) disparar un mecanismo - maken
Tiró una secuencia de fotos mientras los caballos corrían delante del objetivo. - Hij maakte een serie foto´s terwijl de paarden voor het objectief draafden.

7) reproducir un texto mediante un procedimiento de impresión notPredefined" freeValue="printing - drukken
Tiraron una nueva edición de las obras de Juan Rulfo. - Ze hebben een nieuwe editie uitgegeven van de werken van Juan Rulfo.


II tirar

werkw.

1) hacer fuerza para atraer una cosa - trekken
Tiraba del cajón del mueble intentando abrirlo. - Hij trok aan de lade van het meubelstuk om deze open te kunnen maken.

2) atraer de forma natural una cosa - trekken
El ancla tira de la soga. - Het anker trekt het touw aan.

3) gustar mucho una cosa a una persona - aantrekken
Me tiran los dulces, es más fuerte que yo. - Ik ben gek op snoep, daar kan ik niets tegen doen.

4) tender una persona hacia determinada actividad o modo de vida - graag worden/zijn
Mi hijo tira para alguna profesión relacionada con las finanzas. - Mijn zoon wil graag een beroep kiezen dat te maken heeft met financiën.

5) tener semejanza una persona o cosa con otra - lijken (op)
El verde de la camisa tira a gris. - Het groen van het hemd lijkt grijs.

6) quedar estrecha una prenda - strak zitten
Este pantalón me tira de la cintura. - Die broek zit me strak om het middel.

7) sobrevivir con pocos recursos - overleven
Cada vez me cuesta más llegar a fin de mes pero todavía tiro. - Het kost me steeds meer moeite om het einde van de maand te halen maar ik kom nog net rond.


III tirarse

werkw.
Uitspraak:  [tiaɾse]

1) arrojarse desde determinada altura - zich werpen
tirarse en paracaídas - parachutespringen

2) estirar el cuerpo en una superficie - zich uitstrekken
tirarse a dormir una siesta - zich uitstrekken om een middagdutje te doen

3) dejar salir una ventosidad - laten
tirarse un eructo - een boer laten

4) realizar el acto sexual con otra persona - neuken
Nuestro jefe se tiró a la secretaria. - Onze baas heeft de secretaresse genaaid.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
tirar (ww.) spannen (ww.) ; omverstoten (ww.) ; op de grond gooien (ww.) ; ophangen (ww.) ; opspannen (ww.) ; schieten (ww.) ; schoten lossen (ww.) ; slingeren (ww.) ; smijten (ww.) ; omverrukken (ww.) ; tevoorschijn trekken (ww.) ; trekken (ww.) ; trekker overhalen (ww.) ; vuren (ww.) ; weggooien (ww.) ; wegsmijten (ww.) ; werpen (ww.) ; omstoten (ww.) ; afdanken (ww.) ; afdrukken (ww.) ; afschieten (ww.) ; afsmijten (ww.) ; afvuren (ww.) ; afwerpen (ww.) ; binnenwerpen (ww.) ; drukken (ww.) ; ecarteren (ww.) ; gooien (ww.) ; keilen (ww.) ; naar beneden gooien (ww.) ; neergooien (ww.) ; omduwen (ww.)
tirar pletten ; schieten
Bronnen: interglot; Wikipedia; Engoi Woordenschatoefeningen; Download IATE, European Union, 2017.


Voorbeeldzinnen met `tirar`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: alargar
ES: armar
ES: arrastrar
ES: arrojar
ES: arrojar al suelo
ES: asaetar
ES: asestar
ES: cazar
ES: ceder
ES: contraer