Vertalingen transcurrir ES>NL
transcurrir
werkw.
1) pasar de cierta manera algo que se desarrolla en el tiempo -
verlopen La reunión transcurrió sin ningún altercado de importancia. - De vergadering verliep zonder enige woordenwisseling van betekenis. |
2) pasar el tiempo -
voorbijgaan Ya transcurrieron diez años desde que se fue a vivir al extranjero. - Er zijn reeds tien jaar verstreken sinds hij in het buitenland is gaan wonen. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
transcurrir (ww.) | aflopen (ww.) ; vergaan (ww.) ; verlopen (ww.) ; verstrijken (ww.) ; vervallen (ww.) ; voorbijgaan (ww.) |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `transcurrir`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
ES: avanzarES: declinarES: expirarES: pasar