Vertaal
Naar andere talen: • salir > DEsalir > ENsalir > FR
Vertalingen salir ES>NL

I salir

werkw.
Uitspraak:  [sa'liɾ]

1) pasar de dentro a fuera - uitgaan
salir de una casa - een huis uitgaan

2) partir de un lugar a otro - gaan
salir de viaje - op reis gaan

3) partir a realizar alguna actividad de esparcimiento - (uit)gaan
salir de juerga - gaan feesten

4) sortear un peligro - vanaf komen
salir de un trance - uit een moeilijke situatie komen

5) terminar una jornada laboral o escolar - komen uit
salir tarde del colegio - laat uit school komen

6) ponerse de manifiesto algo - opkomen
Ha salido el sol. - De zon is opgekomen.

7) brotar de la tierra una planta - uitkomen
Salieron unas rosas muy perfumadas. - Er zijn een paar zeer sterk geurende rozen opgekomen.

8) aparecer alguien en una foto o filmación - staan
Siempre salgo mal en las fotos. - Ik sta altijd lelijk op foto´s.

9) mantener con alguien un vínculo amoroso - met iemand gaan
Salimos hace unos meses. - We zijn sinds enkele maanden samen.

10) decir o hacer algo inesperado - op de proppen komen
Siempre sale con algo nuevo. - Hij komt altijd met iets nieuws op de proppen.

11) sobrevenir una cosa - verkrijgen
Me salió un empleo mejor pagado. - Ik heb beter betaald werk verkregen.

12) costar una cosa - kosten
Este reloj salió muy caro. - Deze klok was heel duur.

13) quedar algo de una determinada manera - (be)eindigen
Salimos segundos en el torneo. - We zijn als tweede geëindigd in de wedstrijd.

14) tener buen o mal éxito - een succes/mislukking zijn
Salimos muy bien del negocio. - We hebben heel goede zaken gedaan.
uitdrukking salir adelante

15) conseguir hacer bien algo - er niet uitkomen
No me salen las ecuaciones. - Ik kom niet uit de vergelijkingen.

16) ser parecido a alguien - lijken
Has salido igual a tu madre. - Je lijkt precies op je moeder.

17) ir a parar - uitmonden
Este arroyo sale a nuestros campos. - Deze beek mondt uit op ons land.


II salirse

werkw.
Uitspraak:  [sa'liɾse]

1) apartarse de un lugar - opzij/weg gaan
salirse del camino - van de weg afgaan

2) derramarse un líquido - ontsnappen
El agua se sale por una grieta del cántaro. - Het water ontsnapt via een barst in de kruik.
uitdrukking salirse con la suya

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
salir (ww.) terechtkomen (ww.) ; uittrekken (ww.) ; uitstromen (ww.) ; uitstappen (ww.) ; uitrijden (ww.) ; uitkomen (ww.) ; uithalen (ww.) ; uitgaan (ww.) ; trekken (ww.) ; tornen (ww.) ; verdwijnen (ww.) ; stoppen (ww.) ; stappen (ww.) ; smeren (ww.) ; rondreizen (ww.) ; reizen (ww.) ; passend zijn (ww.) ; passen (ww.) ; opstappen (ww.) ; vrijkomen (ww.) ; zwerven (ww.) ; zich vrijmaken (ww.) ; zich uit de voeten maken (ww.) ; wegtrekken (ww.) ; wegrennen (ww.) ; wegreizen (ww.) ; weglopen (ww.) ; wegkomen (ww.) ; weggaan (ww.) ; ophouden (ww.) ; vooruitsteken (ww.) ; vooruitspringen (ww.) ; vooraan staan (ww.) ; vluchten (ww.) ; verzeilen (ww.) ; verwijderen (ww.) ; vertrekken (ww.) ; verlaten (ww.) ; conveniëren (ww.) ; gaan (ww.) ; extraheren (ww.) ; ervandoor gaan (ww.) ; eruitstappen (ww.) ; eruitgaan (ww.) ; eruit gaan (ww.) ; deugen (ww.) ; de plaat poetsen (ww.) ; de hort op gaan (ww.) ; geraken (ww.) ; blijken (ww.) ; bewaarheid worden (ww.) ; belanden (ww.) ; afzien van (ww.) ; afzeggen (ww.) ; afvallen (ww.) ; afreizen (ww.) ; afmelden (ww.) ; naar de vijand overlopen (ww.) ; opgeven (ww.) ; opbreken (ww.) ; op vrije voeten gesteld worden (ww.) ; ontvluchten (ww.) ; ontsnappen aan (ww.) ; ontslagen worden (ww.) ; ontkomen (ww.) ; ontglippen (ww.) ; afhaken (ww.) ; naar buiten gaan (ww.) ; lostornen (ww.) ; losmaken (ww.) ; loskrijgen (ww.) ; loskomen (ww.) ; hem smeren (ww.) ; heengaan (ww.) ; geschikt zijn (ww.)
Bronnen: interglot; Wikipedia; Trueterm


Voorbeeldzinnen met `salir`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: abandonar
ES: abrir
ES: abrirse
ES: acabar
ES: adentrarse en el mar
ES: agotar
ES: ajustar
ES: alejarse
ES: alejarse de
ES: andar