Vertaal
Naar andere talen: • calzar > DEcalzar > ENcalzar > FR
Vertalingen calzar ES>NL

I calzar

werkw.
Uitspraak:  [kal'ɑuaɾ]

1) cubrir los pies con zapatos - (schoenen) aantrekken
calzar botas - laarzen aantrekken

2) medida del tamaño de los zapatos - dragen
calza un treinta - hij heeft (schoen)maat dertig.

3) poner cuñas en los muebles para que no se muevan - vastzetten
calzar la silla - de stoel vastzetten


II calzarse

werkw.
Uitspraak:  [kal'ɑuaɾse]

ponerse un zapato en el pie - (schoenen) aantrekken
calzarse la zapatilla - de sportschoen aandoen

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
calzar (ww.) aanbinden (ww.) ; aanjagen (ww.) ; aanknopen (ww.) ; aansporen (ww.) ; beginnen (ww.) ; detineren (ww.) ; gevangenhouden (ww.) ; in hechtenis houden (ww.) ; motiveren (ww.) ; opjutten (ww.) ; porren (ww.) ; vasthouden (ww.)
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `calzar`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: acentuar
ES: adentrar
ES: afilar
ES: aguijonear
ES: alentar
ES: animar
ES: apoyar
ES: apresurar
ES: apuntalar
ES: arreciar