Vertalingen aplanar ES>NL
I aplanar
werkw.
1) volver llana, lisa o plana una superficie -
glad maken Las máquinas aplanaron el terreno para comenzar el edificio. - De machines maken het terrein glad om met het gebouw te beginnen. |
2) dejar a alguien sin energía, asombrado o desorientado -
overweldigen La muerte del padre aplanó a toda la familia. - De dood van de vader heeft de hele familie overweldigd. |
II aplanarse
werkw.
perder el ánimo, la fuerza o el vigor -
inzakken En momentos de tensión, se aplana y pierde su potencial. - Op gespannen momenten zakt hij in en verliest hij zijn kracht. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
aplanar (ww.) | afplatten (ww.) ; effenen (ww.) ; egaliseren (ww.) ; fijndrukken (ww.) ; fonkelen (ww.) ; gelijkmaken (ww.) ; gladmaken (ww.) ; glimmen (ww.) ; glinsteren (ww.) ; kapot maken (ww.) ; platdrukken (ww.) ; platmaken (ww.) ; pletten (ww.) ; slechten (ww.) |
aplanar | dwarspletten ; in dwarsrichting rekken |
Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.
Voorbeeldzinnen met `aplanar`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
ES: abrillantarES: achatarES: alisarES: allanarES: aplastarES: arrasarES: brillarES: chispearES: derrumbarES: entretelar