Vertaal
Naar andere talen: • chispear > DEchispear > ENchispear > FR
Vertalingen chispear ES>NL

I chispear

werkw.
Uitspraak:  is'peaɾ]

1) echar partículas luminosas - vonken
La hoguera chispea. - Het kampvuur vonkt.

2) despedir luz o brillar con mucha intensidad - schitteren
Sus ojos chispeaban. - Zijn ogen schitterden.


II chispear

werkw.

caer una leve lluvia de forma intermitente meteorologie - motregenen
Amaneció chispeando. - Het begon ´s ochtends te motregenen.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
chispear (ww.) fonkelen (ww.) ; glimmen (ww.) ; glinsteren (ww.) ; klingelen (ww.) ; mousseren (ww.) ; opbruisen (ww.) ; rinkelen (ww.) ; schitteren (ww.) ; sprankelen (ww.) ; tingelen (ww.) ; tinkelen (ww.) ; tintelen (ww.) ; vonken (ww.)
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `chispear`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: abrillantar
ES: aplanar
ES: borbotar
ES: brillar
ES: burbujear
ES: centellear
ES: chocar
ES: deslumbrar
ES: destacar
ES: destellar