1. MWB
  2. Vertalen
  3. herausfordern (DE>NL)
Vertaal
Vertalingen herausfordern DE>NL

I herausfordern

werkw.
Uitspraak:  [hɛˈrausfɔrdɐn]

1) jemanden auffordern, gegen einen zu kämpfen - uitdagen

2) provozieren, selbst verschulden - uitlokken
Jugendliche mit herausforderndem Verhalten - Jongeren met uitdagend gedrag.
Er hat es ja geradezu herausgefordert, verprügelt zu werden. - Hij heeft het zelf uitgelokt om in elkaar geslagen te worden.


IIa der Herausforderer

zelfst.naamw.
Uitspraak:  [hɛˈrausfɔrdərɐ]
Verbuigingen:  Herausforderers , Herausforderer

IIb die Herausforderin

zelfst.naamw.
Uitspraak:  [hɛˈrausfɔrdərɪn]
Verbuigingen:  Herausforderin , Herausforderinnen

deel van de uitdrukking: sport uitdager
Er besiegte seinen Herausforderer mit Leichtigkeit. - Hij overwon zijn uitdager met gemak.


III die Herausforderung

zelfst.naamw.
Uitspraak:  [hɛˈrausfɔrdərʊŋ]
Verbuigingen:  Herausforderung , Herausforderungen

1) deel van de uitdrukking: uitdaging
Er nahm die Herausforderung an. - Hij nam de uitdaging aan.

2) schwierige Aufgabe - uitdaging
Ich sehe es als Herausforderung an, sie zu überzeugen. - Ik zie het als een uitdaging om haar te overtuigen.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
herausfordern (ww.) aanleiding geven tot (ww.) ; ontbieden (ww.) ; ophitsen (ww.) ; oproepen (ww.) ; provoceren (ww.) ; sommeren (ww.) ; uitdagen (ww.) ; uitlokken (ww.)
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `herausfordern`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: anregen
DE: anreizen
DE: auffordern
DE: aufhetzen
DE: aufmuntern
DE: aufputschen
DE: aufregen
DE: aufreizen
DE: aufrufen
DE: aufstacheln