Vertalingen aufstacheln DE>NL
aufstacheln (ww.) | opjagen (ww.) ; voortjagen (ww.) ; uitlokken (ww.) ; uitdagen (ww.) ; provoceren (ww.) ; poken (ww.) ; opzetten (ww.) ; opstoken (ww.) ; opruien (ww.) ; opjutten (ww.) ; aanleiding geven tot (ww.) ; ophitsen (ww.) ; opfokken (ww.) ; opdrijven (ww.) ; jachten (ww.) ; iemand opstoken (ww.) ; aanzetten (ww.) ; aanwakkeren (ww.) ; aanstoken (ww.) |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `aufstacheln`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
DE: anregenDE: anreizenDE: anspitzenDE: anspornenDE: anstiftenDE: antreibenDE: aufhetzenDE: aufjagenDE: aufmunternDE: aufpeitschen