Vertaal
Naar andere talen: • Fallen > ENFallen > ESFallen > FR
Zie ook: fällen

Vertalingen Fallen DE>NL

fallen

werkw.
Uitspraak:  [ˈfalən]

1) sich durch sein Gewicht schnell in Richtung zum Boden hin bewegen - neervallen , dalen
Das Glas ist vom Tablett gefallen. - Het glas is het dienblad gevallen.
Gestern fiel Schnee. - Gisteren viel er sneeuw.

2) das Gleichgewicht verlieren und zu Boden stürzen - neervallen
Der Junge stolperte und fiel in den Schlamm. - De jonge struikelde en viel in de modder.

3) sich mit einer heftigen Bewegung hinsetzen, hinlegen - (neer)vallen
Sie ließ sich müde in einen Sessel fallen. - Zij liet zich moe in een stoel vallen.
uitdrukking jemandem um den Hals fallen
uitdrukking vor jemandem auf die Knie fallen

4) schnell sinken, niedriger werden - dalen
der rasch fallende Wasserpegel - het snel dalende waterpeil

5) im Krieg sterben - vallen
im Gedenken an die Gefallenen des Zweiten Weltkriegs - het herdenken van de gevallenen van de Tweede Wereldoorlog

6) auf ein Ziel treffen - vallen
Sein Blick fiel auf den Koffer des Mannes. - Zijn blik viel op de koffer van de man.

7) ausgeführt werden - vallen
Morgen soll der Startschuss zum Wettbewerb fallen. - Morgen moet het startsignaal voor de wedstrijd vallen.

8) im Gespräch erwähnt werden - vallen
Dein Name ist im Gespräch nicht gefallen. - Jouw naam is in het gesprek niet gevallen.

9) in einem Jahr an einem bestimmten Tag stattfinden - vallen
Heiligabend fällt dieses Jahr auf einen Samstag. - Kerstavond valt dit jaar op een zaterdag.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
fallen (ww.) slippen (ww.) ; declineren (ww.) ; donderen (ww.) ; duikelen (ww.) ; inzinken (ww.) ; kelderen (ww.) ; onder water gaan (ww.) ; ondergaan (ww.) ; onderuitgaan (ww.) ; onweren (ww.) ; op zijn bek gaan (ww.) ; opruimen (ww.) ; buitelen (ww.) ; ten val komen (ww.) ; uitglibberen (ww.) ; uitglijden (ww.) ; uitschieten (ww.) ; uitschuiven (ww.) ; vervallen (ww.) ; wegglijden (ww.) ; wegschieten (ww.) ; wegzinken (ww.) ; zakken (ww.) ; afzakken (ww.) ; aftakelen (ww.) ; afruimen (ww.) ; afnemen (ww.) ; afglijden (ww.) ; afdekken (ww.) ; achteruitgaan (ww.)
das Fallenhet terechtkomen ; de afname ; de daling (v) ; de landing (v) ; het minder worden ; de terugloop (m) ; het tuimelen ; het vallen
fallen kukelen ; vallen ; trap ; storten ; sterven ; sneuvelen ; omkomen
Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.


Voorbeeldzinnen met `Fallen`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: abbauen
DE: abblenden
DE: abdecken
DE: abflauen
DE: abmontieren
DE: Abnahme
DE: abnehmen
DE: abrutschen
DE: absacken
DE: abschirmen

Uitdrukkingen en gezegdes
DE: aus allen Wolken fallen NL: verbaasd zijn
DE: ins Gewicht fallen NL: gewicht in de schaal leggen
DE: ins Wort fallen NL: in de rede vallen