erheben

werkw.

Uitspraak:

[ɛɐˈheːbən]

1) offiziell geltend machen - indienen

Die Staatsanwaltschaft erhob keine Anklage gegen ihn. - De aanklager diende geen aanklacht tegen hem in. Mehrere Personen haben Anspruch auf das Grundstück erhoben. - Meerdere personen hebben aanspraak op het perceel gemaakt.

2) als Zahlung fordern - innen

Wie viel Prozent Mehrwertsteuer werden auf Bücher erhoben? - Hoeveel procent btw wordt er op boeken geheven?

3) in die Höhe heben - optillen

Der Hund lief mit hoch erhobenem Schwanz auf mich zu. - De hond liep met hoog opgeheven staart op mij af.

4) aufstehen - (opstaan

Er erhob sich aus dem Sessel und verließ den Raum. - Hij stond op uit de stoel en verliet de kamer.

5) nach oben fliegen - opvliegen

Elegant erhob sich der Kranich in die Lüfte. - Elegant vloog de kraanvogel in de lucht.

6) hoch nach oben ragen - oprijzen
7) entstehen - ontstaan

Daraufhin erhob sich tosender Beifall / großer Jubel. - Daarop ontstond een donderend applaus / groot gejubel.

© K Dictionaries Ltd.

erheben (ww.)

oprichten (ww.) ; vorderen (ww.) ; verlangen (ww.) ; verhogen (ww.) ; vergen (ww.) ; vereisen (ww.) ; tillen (ww.) ; rebelleren (ww.) ; overeindzetten (ww.) ; opvliegen (ww.) ; optrekken (ww.) ; optillen (ww.) ; opstijgen (ww.) ; opheffen (ww.) ; omhoogkomen (ww.) ; omhoogheffen (ww.) ; omhoog doen (ww.) ; omhoog brengen (ww.) ; lichten (ww.) ; invorderen (ww.) ; inmanen (ww.) ; in opstand komen (ww.) ; hoger maken (ww.) ; heffen (ww.) ; eisen (ww.)

erheben

verheffen

Bron: interglot




DE: abheben
DE: anfordern
DE: angehen
DE: anheben
DE: anlaufen
DE: ansteigen
DE: anziehen
DE: aufbrechen
DE: aufheben
DE: aufhissen

DE: Anspruch erheben auf etwas NL: aanspraak op iets maken
DE: Ansprüche erheben NL: eisen stellen
DE: Bedenken erheben NL: bezwaren opperen
DE: Einspruch erheben NL: protest aantekenen
DE: eine Klage erheben NL: een klacht indienen
DE: sich erheben NL: zich verheffen