aflopen

werkw.

Uitspraak:	[ˈɑflopə(n)]
Verbuigingen:	liep af (verl.tijd ) is afgelopen (volt.deelw.)

1) eindigen - expire, run down, result

De huurtermijn loopt volgende maand af. - The rent contract expires next month. Als hij zo blijft zuipen, zal het verkeerd met hem aflopen. - He is gonna end up really badly if he stays on the booze like that.

2) naar beneden gaan - go down, run down

De kade loopt hier schuin af, zodat je makkelijk bij het water komt. - The wharf goes a bit on a slant down here, so that you can easily come to the water.

3) (van een wekker) afgaan - go off, rattle off
© K Dictionaries Ltd.

aflopen (ww.)	to finish ; to turn out ; to slope ; to slant ; to shelve ; to run out ; to run off ; to run down ; to pass ; to make for ; to land ; to incline ; to head for ; to go to ; to go by ; to finish off ; to expire ; to end ; to elapse ; to draw to an end ; to come to rest ; to come to an end ; to bring to a close
aflopen	cover ; to mature ; to expire ; stoop ; ring ; peal ; pass through ; go through ; end up

Bronnen: interglot; Wakefield genealogy pages; Download IATE, European Union, 2017.




NL: aanbelanden
NL: aankomen
NL: aanlanden
NL: afgaan
NL: afleggen
NL: afreizen
NL: arriveren
NL: buigen
NL: doorgaan
NL: eindigen

Let op; `stoop` wordt wel in US-Engels gebruikt maar niet of zelden in UK-Engels. In US-Engels gebruikt men `stoop`

NL: en daarmee afgelopen! EN: ...and there's an end of it!
NL: het afgelopen jaar EN: the past year EN: (van klok) run down EN: (van wekker) go off
NL: het loopt af met de zieke EN: the patient is sinking fast
NL: laten aflopen EN: (van schip) launch