eindigen

werkw.

Uitspraak:	[ˈɛindəxə(n)]
Verbuigingen:	eindigde (verl.tijd ) is geëindigd (volt.deelw.)

1) niet verder gaan - end, finish, conclude

En hiermee eindigt deze uitzending. - And now we end our program.

2) een einde aan iets maken - end, finish, conclude
© K Dictionaries Ltd.

eindigen (ww.)	to conclude ; to turn out ; to stopping ; to run down ; to land ; to knock off ; to get ready ; to finish off ; to finish ; to end ; to draw to an end ; to come to rest ; to come to an end ; to cease ; to bring to an end ; to bring to a conclusion ; to bring to a close
het eindigen	the quitting
eindigen	end up ; terminate ; expire

Bronnen: interglot; Wakefield genealogy pages




NL: aanbelanden
NL: aankomen
NL: aanlanden
NL: afhaken
NL: aflopen
NL: afsluiten
NL: arriveren
NL: beëindigen
NL: besluiten
NL: een einde maken aan

NL: bij het eindigen van EN: at the end of
NL: eindigen in EN: end in
NL: eindigen met EN: end in (disorder) EN: wind up with (a song)
NL: het eindigde met zijn bekering EN: it resulted in his conversion
NL: eindigen op een a EN: end in an a