opgeven

werkw.

Uitspraak:	[ˈɔpxevə(n)]
Verbuigingen:	gaf op (verl.tijd ) heeft opgegeven (volt.deelw.)

1) stoppen met iets doen - aufgeben

Halverwege de marathon had ongeveer de helft van de deelnemers het al opgegeven vanwege de hitte. - Auf halbem Wege des Marathons hatte etwa die Hälfte der Teilnehmer wegen der großen Hitze aufgegeben.

De patiënt is opgegeven. (=de patiënt kan niet genezen worden) - Der Patient wurde aufgegeben.

2) (gegevens) laten weten aan iemand of een instantie - angeben , aufgeben , mitteilen

je telefoonnummer en adres opgeven aan de verzekering - der Versicherung seine Telefonnummer und Adresse angeben/mitteilen een raadsel opgeven - ein Rätsel aufgeben

3) noemen als lid of deelnemer - anmelden

je opgeven voor een kookcursus - sich für einen Kochkurs anmelden

© K Dictionaries Ltd.

opgeven (ww.)	einschreiben (ww.) ; zedieren (ww.) ; überlassen (ww.) ; verzichten (ww.) ; verlassen (ww.) ; opfern (ww.) ; loskoppeln (ww.) ; loshaken (ww.) ; kapitulieren (ww.) ; kaitulieren (ww.) ; im Stich lassen (ww.) ; etwas aufgeben (ww.) ; entkoppeln (ww.) ; eintragen (ww.) ; ausscheiden (ww.) ; ausliefern (ww.) ; ausfallen (ww.) ; aufgeben (ww.) ; abtreten (ww.) ; abtrennen (ww.) ; abkoppeln (ww.) ; abfallen (ww.)
opgeven (werkw.)	aufgeben
het opgeven	das Anzeigen ; das anmelden ; das Anfragen
opgeven	angeben

Bronnen: interglot; Wikipedia; Wiktionary




NL: aanmelden
NL: aanvragen
NL: afhaken
NL: afleggen
NL: afstand
NL: afvallen
NL: afzeggen
NL: afzien van
NL: braken
NL: capituleren

NL: zijn aanspraken opgeven DE: auf seine Ansprüche verzichten, seine Ansprüche aufgeben
NL: (hij heeft) het opgegeven DE: aufgegeben
NL: hij geeft het niet op DE: er läßt nicht locker
NL: (mijn benen) geven het op DE: versagen mir den Dienst
NL: (adres, data, namen, prijs etc.) opgeven DE: angeben
NL: als reden opgeven DE: als Grund anführen
NL: z. opgeven DE: (als lid, van examen) sich anmelden
NL: hoog van iets opgeven DE: viel Aufhebens (Wesens) von etwas machen