Vertalingen afzeggen NL>DE
afzeggen
werkw.
Uitspraak: | [ˈɑfsɛxə(n)] |
Verbuigingen: | zegde af, zei af (verl.tijd ) heeft afgezegd (volt.deelw.) |
zeggen dat je iets wat afgesproken was toch niet zult doen -
absagen een afspraak afzeggen - eine Verabredung absagen een optreden afzeggen - einen Auftritt absagen |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
afzeggen (ww.) | aufheben (ww.) ; streichen (ww.) ; stornieren (ww.) ; loskoppeln (ww.) ; loshaken (ww.) ; entkoppeln (ww.) ; einstellen (ww.) ; ausscheiden (ww.) ; ausfallen (ww.) ; annulieren (ww.) ; anbsetzen (ww.) ; abtrennen (ww.) ; abkoppeln (ww.) ; abfallen (ww.) ; abblasen (ww.) |
afzeggen (werkw.) | absagen |
het afzeggen | das Abbestellen ; das absagen |
Bronnen: interglot; Wiktionary
Voorbeeldzinnen met `afzeggen`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
NL: afbellenNL: afbestellenNL: afblazenNL: afgelastenNL: afhakenNL: afvallenNL: afzien vanNL: annulerenNL: eruitstappenNL: intrekken