Vertaal
Naar andere talen: • vastbinden > ENvastbinden > ESvastbinden > FR
Vertalingen vastbinden NL>DE

vastbinden

werkw.
Uitspraak:  [ˈvɑs(t)bɪndə(n)]
Verbuigingen:  bond vast (verl.tijd ) heeft vastgebonden (volt.deelw.)

vastmaken met touw - festbinden , befestigen
De ontvoerders hadden hem vastgebonden aan een verwarmingsbuis. - Die Entführer hatten ihn an ein Heizungsrohr festgebunden.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
vastbinden (ww.) fesseln (ww.) ; zurren (ww.) ; verankern (ww.) ; schnüren (ww.) ; knebeln (ww.) ; heften (ww.) ; festzurren (ww.) ; festschnallen (ww.) ; festmachen (ww.) ; festlegen (ww.) ; festhalten (ww.) ; festbinden (ww.) ; erpressen (ww.) ; einhaken (ww.) ; dokumentieren (ww.) ; den Mund verbieten (ww.) ; binden (ww.) ; befestigen (ww.) ; anlegen (ww.) ; anketten (ww.) ; anbinden (ww.)
vastbinden Schnüren ; Verschnüren
Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.


Voorbeeldzinnen met `vastbinden`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
NL: aanleggen
NL: aanmeren
NL: afmeren
NL: bevestigen
NL: binden
NL: boeien
NL: ketenen
NL: knevelen
NL: knopen
NL: meren