Vertalingen binden NL>DE
binden
werkw.
Uitspraak: | [ˈbɪndə(n)] |
Verbuigingen: | bond (verl.tijd ) heeft gebonden (volt.deelw.) |
1) erom heen doen en vastmaken -
binden een touw om een paal binden - ein Seil um einen Pfahl binden |
2) (vloeistof) dikker maken -
binden gebonden sauzen en soepen - gebundene Soßen und Suppen |
3) deel van de uitdrukking: -
gebonden zijn aan (=beperkt zijn in je vrijheid door) - an etwas gebunden sein
aan huis gebonden zijn door kleine kinderen - wegen kleiner Kinder ans Haus gebunden sein
|
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
binden (ww.) | binden (ww.) ; verketten (ww.) ; verbinden (ww.) ; konnektieren (ww.) ; knebeln (ww.) ; ketten (ww.) ; erpressen (ww.) ; den Mund verbieten (ww.) ; Bücher binden (ww.) ; aneinanderreihen (ww.) |
binden (werkw.) | binden |
binden | Abbinden ; umschnüren mit ; festbinden ; einbinden ; Bündeln ; Buendeln ; binden |
Bronnen: interglot; Wikipedia; Wiktionary; Download IATE, European Union, 2017.
Voorbeeldzinnen met `binden`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
NL: bevestigenNL: boeienNL: boekbindenNL: bundelenNL: inbindenNL: ketenenNL: kluisterenNL: knevelenNL: knopenNL: strikkenUitdrukkingen en gezegdes
NL: Iemand aan handen en voeten
binden
DE: einem Hände und Füße bindenNL: aan een plaats gebonden zijn
DE: an einen Ort gebunden sein