Vertalingen losbreken NL>DE
losbreken (ww.) | dekodieren (ww.) ; losbrechen (ww.) ; hervorbrechen (ww.) ; herausbrechen (ww.) ; freikommen (ww.) ; flüchten (ww.) ; fliehen (ww.) ; entrinnen (ww.) ; entringen (ww.) ; entkommen (ww.) ; entfliehen (ww.) ; entfesseln (ww.) ; entehen (ww.) ; abbrechen (ww.) ; ausreißen (ww.) ; auseinandernehmen (ww.) ; ausbrechen (ww.) ; aufteilen (ww.) ; aufstoßen (ww.) ; aufsperren (ww.) ; aufreißen (ww.) ; auflösen (ww.) ; aufbringen (ww.) ; aufbrechen (ww.) ; aufbersten (ww.) |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `losbreken`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
NL: afscheidenNL: krakenNL: losbarstenNL: openbrekenNL: uitbrekenNL: zich met geweld losbrekenUitdrukkingen en gezegdes
NL: (de hond) is losgebroken
DE: hat sich losgerissen