Vertaal
Naar andere talen: • jennen > ENjennen > ESjennen > FR
Vertalingen jennen NL>DE

jennen

werkw.
Uitspraak:  [ˈjɛnə(n)]
Verbuigingen:  jende (verl.tijd ) heeft gejend (volt.deelw.)

plagen - ärgern , plagen
Zit me niet zo te jennen, ik heb er schoon genoeg van. - Ärger mich nicht so, ich hab die Nase voll davon.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
jennen (ww.) piesacken (ww.) ; provozieren (ww.) ; reizen (ww.) ; schikanieren (ww.) ; striezen (ww.) ; triezen (ww.) ; zusetzen (ww.) ; ärgern (ww.)
jennen (werkw.) piesacken ; triezen
jennen frotzeln
Bronnen: interglot; Wiktionary


Voorbeeldzinnen met `jennen`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
NL: pesten
NL: plagen
NL: sarren
NL: stangen
NL: tarten
NL: tergen
NL: treiteren
NL: uitdagen
NL: zieken