zakken

werkw.

Uitspraak:	[ˈzɑkə(n)]
Verbuigingen:	zakte (verl.tijd ) is gezakt (volt.deelw.)

1) naar beneden gaan - fallen

een steen laten zakken - einen Stein fallen lassen

in elkaar zakken (=(van iemand) bewusteloos of flauw vallen) - zusammenbrechen

iemand laten zakken (=ophouden met iemand te steunen) - jemanden fallen lassen

2) minder worden - fallen , zurückgehen

de temperatuur zakt - die Temperatur geht zurück

Toen ik een aspirine had ingenomen, zakte de kiespijn een beetje. (=) - Nachdem ich die Aspirin genommen hatte, gingen die Zahnschmerzen etwas zurück.

3) een examen niet halen - durchfallen

zakken voor je rijexamen - durch die Führerscheinprüfung fallen

zakken als een baksteen (=een hele zware onvoldoende voor een examen halen) - mit Pauken und Trompeten durchfallen

© K Dictionaries Ltd.

zakken (ww.)	einsinken (ww.) ; zinken (ww.) ; verzinken (ww.) ; versinken (ww.) ; versenken (ww.) ; sinken (ww.) ; sickern (ww.) ; setzen (ww.) ; senken (ww.) ; segeln (ww.) ; sausen (ww.) ; herunterrutschen (ww.) ; herabsacken (ww.) ; galvanisieren (ww.) ; fallen (ww.) ; einstürzen (ww.) ; einschlummern (ww.) ; einschlafen (ww.) ; einsacken (ww.) ; einpacken (ww.) ; einnicken (ww.) ; durchrasseln (ww.) ; durchfallen (ww.) ; aus Zink (ww.) ; abrutschen (ww.)
het zakken	die Tüten ; die Taschen
zakken	Gardinenbildung ; sacken ; nicht bestehen ; Läuferbildung

Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.




NL: afdalen
NL: bakken
NL: dalen
NL: kelderen
NL: niet slagen
NL: steekzakken
NL: stralen
NL: tassen
NL: zijgen

NL: (de barometer) zakt, is sterk gezakt DE: fällt, ist stark gesunken
NL: (de muur, de grond) is gezakt DE: hat sich gesenkt
NL: (het water) zakt DE: fällt, sinkt
NL: z. laten zakken DE: sich herunterlassen, hinunterlassen
NL: (een gordijn) laten zakken DE: herunterlassen
NL: (het hoofd, de moed) laten zakken DE: sinken lassen
NL: (een brug, de stem, een kist in het graf) laten zakken DE: senken
NL: door het ijs zakken DE: (auf dem Eise) einbrechen