verlopen

werkw.

Uitspraak:	[vərˈlopə(n)]
Verbuigingen:	verliep (verl.tijd ) is verlopen (volt.deelw.)

1) voorbijgaan - ablaufen , verlaufen , vergehen

de jaren zijn snel verlopen - die Jahre sind schnell vergangen

2) geldigheid verliezen - ablaufen

Mijn paspoort is verlopen. - Mein Reisepass ist abgelaufen.

3) zich ontwikkelen - verlaufen

Het herstel verloopt voorspoedig. - Die Genesung verläuft erfolgreich.

© K Dictionaries Ltd.

verlopen (ww.)	vorbei gehen (ww.) ; verstreichen (ww.) ; vergehen (ww.) ; verfallen (ww.) ; erlöschen (ww.) ; ablaufen (ww.)
het verlopen	das Verlaufen
verlopen	verkommen ; ärmlich ; zurückgehen ; zerlumpt ; verstrichen ; verstrichen ; verludert ; verludert ; verlottert ; unansehnlich ; um ; schäbig ; schlottrig ; mittellos ; häßlich ; hinfällig ; fällig ; elend ; beendet ; armutig ; armselig ; ablaufen ; abgelaufen ; verlaufen

Bronnen: interglot; Wikipedia; Wiktionary; Download IATE, European Union, 2017.




NL: aan lager wal
NL: afgeleefd
NL: afleggen
NL: aflopen
NL: armoedig
NL: avanceren
NL: beëindigd
NL: doorgaan
NL: doorlopen
NL: eindigen

NL: er zijn al enige maanden verlopen DE: es sind schon einige Monate vergangen, es ist schon einige Monate her
NL: (maanden) verliepen (zonder dat ...) DE: gingen vorbei, verstrichen
NL: een termijn laten verlopen DE: eine Frist verstreichen lassen
NL: de verlopen tijd DE: die vergangene Zeit DE: (van schroef) ausgelaufen