Vertalingen plagen NL>DE
plagen
werkw.
Uitspraak: | [ˈplaxə(n)] |
Verbuigingen: | plaagde (verl.tijd ) heeft geplaagd (volt.deelw.) |
(iemand) zonder kwaadaardige bedoeling proberen boos te maken -
belästigen , aufziehen , necken , hänseln , ärgern iemand plagen met zijn rare schoenen - jemanden wegen seiner seltsamen Schuhe ärgern |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
plagen (ww.) | provozieren (ww.) ; zusetzen (ww.) ; wegekeln (ww.) ; tyrannisieren (ww.) ; triezen (ww.) ; striezen (ww.) ; schinden (ww.) ; schikanieren (ww.) ; reizen (ww.) ; piesacken (ww.) ; martern (ww.) ; brutal vorgehen (ww.) |
plagen (werkw.) | plagen |
plagen (mv.) | plagen (mv.) |
het plagen | die Marter ; die Torturen ; die Qualen |
Bronnen: interglot; Wiktionary
Voorbeeldzinnen met `plagen`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
NL: foppenNL: jennenNL: koeionerenNL: kwellenNL: kwellingenNL: narrenNL: pestenNL: rampenNL: sarrenNL: stangenUitdrukkingen en gezegdes
NL: mag ik u even
plagen
DE: darf ich Sie einen Augenblick stören, belästigen