Vertalingen passer FR>NL
[pɑse]1 aller d'un lieu à un autre, se déplacer - gaan (door)
'passer dans la rue'
door de straat lopen
'Je suis passé devant chez toi.'
Ik ben langs je huis gekomen.
'laisser passer ··· '
iemand doorlaten
'passer d'une pièce à une autre'
van het ene vertrek naar het andere gaan2 traverser - door ... (heen) gaan
'passer par Paris'
door Parijs heen gaan3 disparaître, s'effacer - verdwijnen
'La douleur est passée.'
De pijn is verdwenen.4 s'écouler - verstrijken
'Le temps passe vite.'
De tijd gaat snel.5 être présenté, projeté - verschijnen
'Ce film passe au cinéma.'
Deze film verschijnt in de bioscoop.
'passer à la radio'
uitgezonden worden op de radio6 être admis - overgaan (naar)
'passer en seconde'
naar de vijfde klas gaan7 passer pour
être considéré comme - doorgaan voor
'passer pour mort'
voor dood doorgaan[pɑse]1 utiliser, employer - besteden (aan)
'passer du temps à faire ··· '
tijd besteden om iets te doen
'passer une mauvaise journée'
een moeilijke dag doormaken
'passer ses vacances à la campagne'
zijn vakantie op het platteland doorbrengen2 mettre sur soi - aantrekken
'passer une robe'
een jurk aantrekken3 donner - (door)geven
'passer ··· à ··· '
iets aan iemand doorgeven4 subir - ondergaan
'passer un examen'
een examen afleggen5 aller au-delà, traverser - oversteken
'passer le pont'
de brug oversteken
'passer la frontière'
de grens over gaan© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
passer (ww.) | slijten (ww.) ; dwars oversteken (ww.) ; erdoor komen (ww.) ; geven (ww.) ; inhalen (ww.) ; inlopen (ww.) ; komen aanlopen (ww.) ; langskomen (ww.) ; op bezoek komen (ww.) ; opzoeken (ww.) ; oversteken (ww.) ; passeren (ww.) ; reizen door (ww.) ; schenken (ww.) ; drukkend door iets heen brengen (ww.) ; toestoppen (ww.) ; vergaan (ww.) ; verlenen (ww.) ; verlopen (ww.) ; verstrekken (ww.) ; verstrijken (ww.) ; vervallen (ww.) ; voorbijgaan (ww.) ; voorbijkomen (ww.) ; voorbijrijden (ww.) ; voorbijvaren (ww.) ; zift (ww.) ; doorstoten (ww.) ; aangeven (ww.) ; aankomen (ww.) ; aanlopen (ww.) ; aanreiken (ww.) ; aantrekken (ww.) ; aflopen (ww.) ; bezoeken (ww.) ; dichttrekken (ww.) ; doorbrengen (ww.) ; doordrukken (ww.) ; doorheen reizen (ww.) ; besteden (ww.) |
passer | doorverbinden ; doorverbinden met ; gebeuren ; geraken voorbij ; inscheren ; langs komen ; migreren ; overgaan ; passen ; plaatsen ; plegen ; wandelen ; doorkomen |
Bronnen: interglot; Wikipedia; ICT-Woordenboek; Download IATE, European Union, 2017.
Voorbeeldzinnen met `passer`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
FR: advenirFR: arriverFR: circulerFR: dépasserFR: excéderFR: mourirFR: outrepasserFR: sasserFR: survenirFR: tamiserUitdrukkingen en gezegdes
FR: il passe un ange
NL: daar gaat een dominee voorbijFR: passer du blanc au noir
NL: van het ene uiterste in het andere vallenFR: passer chez quelqu'un.
NL: bij iemand aangaanFR: passer à l'ennemi
NL: naar de vijand overlopenFR: il faut en
passer par là
NL: daar zit niets anders opFR: on ne passe pas
NL: verboden toegangFR: passer en proverbe
NL: spreekwoordelijk wordenFR: passer sur qc.
NL: niet aanrekenenFR: cela passe mes forces
NL: dat gaat mijn krachten te bovenFR: passer en compte
NL: boeken