Vertalingen vencer ES>NL
I vencer
werkw.
resultar el ganador en una competencia o lucha -
winnen Las tropas aliadas vencen en el este. - De geallieerde troepen winnen in het oosten. |
II vencer
werkw.
1) superar un obstáculo o problema -
overwinnen Con esfuerzo venció las dificultades. - Hij heeft zijn moeilijkheden met inspanning overwonnen. |
2) controlar un sentimiento o necesidad -
beheersen No puede vencer sus impulsos. - Hij kan zijn impulsen niet beheersen. |
3) dominar a una persona una cosa -
verslaan Lo venció el cansancio y abandonó la maratón. - De vermoeidheid heeft hem geveld en hij heeft zich teruggetrokken uit de marathon. |
4) inclinar una cosa el peso de otra -
doen bezwijken El peso venció las patas de la silla. - Het gewicht heeft de poten van de stoel doen bezwijken. |
III vencer
werkw.
1) terminar un plazo fijado para realizar algo -
verstrijken Venció el plazo para pagar la deuda. - De termijn om de schuld te betalen is verstreken. |
2) perder su validez un documento o ley -
aflopen El contrato de alquiler vence el mes entrante. - Het huurcontract loopt volgende maand af. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
vencer (ww.) | er vanaf breken (ww.) ; zegevieren (ww.) ; winnen (ww.) ; vervallen (ww.) ; verstrijken (ww.) ; verslaan (ww.) ; verlopen (ww.) ; te boven komen (ww.) ; stoppen (ww.) ; overwinnen, verslaan (ww.) ; overwinnen (ww.) ; ophouden (ww.) ; onderwerpen (ww.) ; onder gezag brengen (ww.) ; minder worden (ww.) ; flippen (ww.) ; eindigen (ww.) ; een einde maken aan (ww.) ; declineren (ww.) ; de overwinning behalen (ww.) ; besluiten (ww.) ; beslissen (ww.) ; begeven (ww.) ; beëindigen (ww.) ; afsluiten (ww.) ; afnemen (ww.) ; aflopen (ww.) ; afknappen (ww.) ; achteruitgaan (ww.) |
vencer | aflopen ; vervallen |
Bronnen: interglot; Wikipedia; Download IATE, European Union, 2017.
Voorbeeldzinnen met `vencer`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
ES: abreviarES: acabarES: acabar con unaES: acometerES: acordarES: ahorrarES: amortiguarES: apoderarseES: arruinarseES: bajar